Een RA die samen met een andere ondernemer in 2011 een maatschap aanging die als franchisenemer van de KUBUS-formule actief was mocht er redelijkerwijs vanuit gaan dat die ondernemer met een e-mail in 2016 de maatschapsovereenkomst wilde opzeggen. Dat heeft het Gerechtshof Den Haag bepaald nadat de twee in een hevige strijd met elkaar verwikkeld raakten. In 2017 sprak de kantonrechter bij de rechtbank Rotterdam in kort geding al hetzelfde uit, maar de ondernemer legde zicht daar niet bij neer.
De ondernemer, die als bestuurder en aandeelhouder met de bedrijven Aktiva en Asskredon een assurantiebemiddelingsbedrijf bestiert, bestreed dat zijn mail bedoeld was als opzegging van de maatschap en stelde dat hij met het bericht alleen aan had gegeven bereid te zijn om in onderhandeling te treden over een mogelijke beëindiging met wederzijds goedvinden. Daarbij zou wat hem betreft eerst een goed aanbod moeten worden gedaan door de RA en daar was volgens hem nog geen sprake van.
Personeel en activa meegenomen
Die RA sloot naar aanleiding van de opzegging op 31 december 2016 het kantoor van de maatschap, die binnen de muren van het assurantiekantoor was gehuisvest. Vervolgens leverde hij de sleutel in bij de ondernemer met het assurantiebemiddelingsbedrijf en startte op een ander adres en voor eigen rekening en risico een nieuw kantoor. Met medeneming van personeel en van de activa van de maatschap, zoals inventaris en klantendossiers.
Opzegging maatschap
De twee waren in 2011 de openbare maatschap aangegaan waarmee ze voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam de accountantspraktijk KUBUS Dordrecht bestierden. De samenwerking werd vastgelegd in een maatschapsovereenkomst. De maatschap was gehuisvest binnen de muren van het assurantiekantoor op basis van een mondelinge onderhuurovereenkomst met dit kantoor. Op 28 juli 2017 stuurt de RA een aangetekende brief aan zijn mede-vennoot waarin hij onder andere schrijft: ‘Hierbij vraag ik je aandacht voor het volgende. In verband met jouw opzegging d.d. 23 maart 2016 en mijn acceptatie daarvan d.d. 26 maart 2016, staan wij voor de uitdaging onze samenwerking te beëindigen en af te wikkelen.’ De mede-vennoot antwoord in een e-mailbericht op 29 juli 2017 dat hij de overeenkomst nooit heeft opgezegd en ook de opzegging van de huurovereenkomst door de RA voor de ruimte in het assurantiebemiddelingsbedrijf niet accepteert.
Kort geding
De kantonrechter spreekt vervolgens in een door de RA aangespannen kort geding uit dat de RA redelijkerwijze mocht begrijpen dat de mede-vennoot de maatschaps-overeenkomst heeft opgezegd door middel van diens e-mailbericht van 23 maart 2016.
‘Eiser heeft deze opzegging bevestigd in zijn e-mailbericht van 26 maart 2016. Als gedaagde 1 het daarmee niet eens was had het op zijn weg gelegen om daartegen binnen afzienbare tijd te protesteren, hetgeen hij niet heeft gedaan. Integendeel, gedaagde 1 is vervolgens gaan handelen alsof is opgezegd. Hij is met eiser 1 in onderhandeling getreden over de vraag wie de persoon moest zijn die de waarde van de (uitkoop) vergoeding voor gedaagde 1 zou gaan bepalen. Dit blijkt (in ieder geval) uit het emailbericht van 21 juli 2016 van eiser aan gedaagde 1, met daarin onder meer de tekst: “Afgelopen dinsdag 5 juli 2016 bespraken wij het voorstel van de KUBUS Coöperatie met betrekking tot de waardebepaling en de mediation.” Pas later, in een e-mailbericht van gedaagde 1 van 29 juli 2016, is gedaagde 1 zich op het standpunt gaan stellen dat er toch niet – onvoorwaardelijk – was opgezegd, met als reden dat er volgens gedaagde 1 eerst een voor hem genoegzame financiële regeling moest worden getroffen. Toen was het traject om uit elkaar te gaan echter al ingezet. Eiser had toen al mogen begrijpen dat er onvoorwaardelijk was opgezegd, en niet slechts onder de voorwaarde van een voor gedaagde 1 acceptabele (uitkoop)vergoeding.
Als niet zou zijn opgezegd, dan zou dat gedaagde 1 overigens in de gegeven omstandigheden nog niet baten. Gedaagde 1 heeft in zijn pleitnota uitdrukkelijk erkend dat hij niet meer kán samenwerken met eiser. Van een voortzetting tot samenwerking in een maatschap terwijl die samenwerking erkend onmogelijk is valt slechts onheil te verwachten. Ook zonder opzegging zou het dus nog steeds geboden zijn dat partijen uit elkaar gaan/ blijven. Een eventuele onregelmatige opzegging dient zich alsdan op te lossen in een eventuele schadevergoedingsvordering, maar behoort er niet toe te leiden dat naar buiten toe, namelijk door handhaving van de inschrijving van de maatschap in het Handelsregister, de suggestie wordt gewekt van een onverminderd voortdurende samenwerking in maatschapsverband. Een dergelijk resultaat zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. In het oordeel wordt voorts meegewogen dat ter zitting is gebleken dat gedaagde 1 zelf ook van eiser af wil, zij het dat gedaagde 1 voor het uiteengaan een ruimere vergoeding verlangt dan eiser bereid is te betalen.’
Gerechtshof: opzegging, wel verrekening nodig
De ondernemer met het assurantiebemiddelingsbedrijf ging tegen die uitspraak in hoger beroep, maar haalt ook nu bakzeil. Het hof oordeelt in gelijke strekking over de opzegging. Wel spreekt de hogere rechter uit dat er nog een afrekening dient plaats te vinden met inachtneming van wat partijen in het maatschapscontract zijn overeengekomen. ‘Dit betekent echter niet dat de beëindiging niet gerealiseerd kan worden zolang geen overeenstemming is bereikt over de eindafrekening. Deze voorwaarde volgt niet uit het bepaalde bij de maatschapsovereenkomst en [appellant sub 1] heeft in zijn mail een dergelijke voorwaarde niet aan zijn opzegging verbonden. Gesteld noch gebleken is dat hij de voorwaarde op het moment van de opzegging mondeling zou hebben gesteld. Met de voorzieningenrechter is het hof dan ook voorshands van oordeel dat de maatschap per 1 januari 2017 door opzegging is beëindigd.’
Geef een reactie