Als de Belastingdienst wil bewijzen dat de werkkostenregeling niet van toepassing is moet de fiscus met meer aankomen dan alleen een verwijzing naar de door de Belastingdienst gehanteerde doelmatigheidstoets van 2.400 euro per werknemer per jaar, spreekt de Hoge Raad uit in een vrijdag gepubliceerd arrest. De reikwijdte van de werkkostenregeling is bovendien niet beperkt tot vergoedingen en verstrekkingen die naar algemeen maatschappelijke opvattingen een zuiver zakelijk of een gemengd karakter hebben.
Aandelenplan
Een werkgever kende sinds 2007 een aandelenplan dat aan ieder van haar groepsraadsleden het recht geeft maximaal 75 procent van zijn bruto bonus aan te wenden voor de verwerving van bepaalde aandelen. Volgens het aandelenplan draagt de werkgever zorg voor de afdracht van de uit hoofde van het aandelenplan verschuldigde belastingen en sociale verzekeringspremies voor zover zij daartoe als inhoudingsplichtige werkgever is gehouden. Met ingang van 2012 paste de werkgever met betrekking tot het aandelenplan de werkkostenregeling toe, maar de inspecteur vond dat niet gebruikelijk.
Fiscus moet standpunt aannemelijk maken
De Hoge Raad spreekt uit dat de inspecteur die voor toepassing van de werkkostenregeling het standpunt inneemt dat, gelet op de gebruikelijkheidstoets, de door een inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen of verstrekkingen niet als eindheffingsbestanddeel zijn aan te merken, feiten en omstandigheden dient te stellen die dat standpunt kunnen dragen, en die feiten en omstandigheden bij gemotiveerde betwisting aannemelijk dient te maken. Aan deze stelplicht kan niet worden voldaan door uitsluitend te verwijzen naar de door de Belastingdienst gehanteerde doelmatigheidstoets van € 2.400 per werknemer per jaar, spreekt de Hoge Raad uit.
Reikwijdte werkkostenregeling
De artikelen 31, 31a en 10 Wet LB (tekst 2012 en 2013) in samenhang bezien bevatten (met ingang van 2011) de werkkostenregeling. Voor de jaren 2012 en 2013 biedt de werkkostenregeling de werkgever de mogelijkheid vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen. Uitgangspunt van de werkkostenregeling is dat alle vergoedingen en verstrekkingen tot het loon behoren. Een verstrekking waarbij sprake is van een voordeel dat redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de dienstbetrekking, behoort, ook als dat voordeel naar algemeen maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel wordt ervaren, in het kader van de werkkostenregeling in beginsel tot het loon. De werkkostenregeling gaat ervan uit dat niet van belang is wat de aard is van het loonbestanddeel. (Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 130, nr. 3, blz. 61 en Kamerstukken II 2009/10, 32 130, nr. 7, blz. 7 en 64.)
Volgens de Hoge Raad volgt daaruit dat de reikwijdte van de werkkostenregeling niet is beperkt tot vergoedingen en verstrekkingen die naar algemeen maatschappelijke opvattingen een zuiver zakelijk of een gemengd karakter hebben.
Geef een reactie