Werkgevers kunnen ook aan (semi-)diepslapers de transitievergoeding betalen en die vergoeding ter compensatie bij UWV indienen, heeft de Hoge Raad onlangs geoordeeld.
De uitspraak gaat over de reikwijdte van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 8 november 2019 over slapende dienstverbanden (de Xella-beslissing). Aan de orde komt of voor de beoordeling van de gehoudenheid van de werkgever om in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding (de Xella-norm) van belang is:
- of voor die transitievergoeding aanspraak kan worden gemaakt op compensatie als bedoeld in 7:673e BW; en
- of de bevoegdheid tot opzegging uit hoofde van 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BWvoor 1 juli 2015 is ontstaan, dan wel op of na die datum (‘diepslapers’ respectievelijk ‘semi-diepslapers’).
Compensatie voor (semi-)diepslapers
De Hoge Raad oordeelde op 11 november 2022 dat wat eerder in de Xella-uitspraak van 8 november 2019 (over de slapende dienstverbanden) is overwogen ook betrekking heeft op dienstverbanden van diepslapers en semi-diepslapers, omdat een werkgever, als aan de voorwaarden van art. 7:673e lid 1, aanhef en onder a, BW is voldaan, ook in die gevallen aanspraak kan maken op compensatie van de transitievergoeding door UWV.
Xella-norm
De Xella-norm berust op recht op compensatie en geldt óók als de bevoegdheid tot opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid vóór 1 juli 2015 is ontstaan.
Diepslapers
Werknemers waarbij de wachttijd vóór 1 juli 2015, de datum van invoering van de Wet werk en zekerheid, is verstreken en de ontslaggrond wegens langdurige arbeidsongeschikt ook al vóór 1 juli 2015 was voldragen. Oftewel: werknemers waarvan het dienstverband al vóór 1 juli 2015 ‘slapend’ was geworden.
Semi-diepslapers
Werknemers waarvan de wachttijd vóór 1 juli 2015 is verstreken, maar de ontslaggrond wegens langdurige arbeidsongeschiktheid pas ná 1 juli 2015 is voldragen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt als volgt:
“Dit betekent dat – vooropgesteld dat ook voor het overige is voldaan aan de bedoelde voorwaarden – slechts van belang is of de werkgever de arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015 (de datum van invoering van de transitievergoeding) heeft beëindigd. Het bepaalde in art. 7:673e lid 2, tweede volzin, BW doet daaraan niet af. (…) Deze bepaling brengt niet mee dat wanneer het einde van de wachttijd voor 1 juli 2015 lag, de compensatie nihil is op de grond dat voor die datum de Wet Werk en Zekerheid waarbij de transitievergoeding is ingevoerd nog niet van kracht was. Een zodanige uitleg zou meebrengen dat in deze gevallen feitelijk geen aanspraak op compensatie zou bestaan. Dat zou niet stroken met de reden voor de invoering van de compensatieregeling, te weten het stimuleren van werkgevers om slapende dienstverbanden te beëindigen. Een werkgever die daartoe na 1 juli 2015 overgaat kan dus ook indien het gaat om een werknemer ten aanzien van wie voor 1 juli 2015 de wachttijd was verstreken, op de voet van art. 7:673e BW aanspraak maken op compensatie. Daarbij is niet van belang of de bevoegdheid tot beëindiging uit hoofde van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW, voor die datum is ontstaan, dan wel op of na die datum (‘diepslapers’, respectievelijk ‘semi-diepslapers’).
(…) dat ook werkgevers die de arbeidsovereenkomst voor 1 juli 2015 hadden kunnen opzeggen, gehouden zijn in te stemmen met een voorstel van een werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding, zij het dat dit geldt voor voorstellen gedaan op of na 20 juli 2018. De in die volzin voorziene maximering leidt slechts ertoe dat voor de berekening van de hoogte daarvan het dienstverband fictief wordt bekort tot het moment waarop de bevoegdheid tot opzegging is ontstaan.
Het voorgaande komt erop neer dat hetgeen in de prejudiciële beslissing in de zaak Xella is overwogen ook betrekking heeft op dienstverbanden van diepslapers en semi-diepslapers, omdat een werkgever, indien aan de voorwaarden van art. 7:673e lid 1, aanhef en onder a, BW is voldaan, ook in die gevallen aanspraak kan maken op de in die bepaling voorziene compensatie.”
Geef een reactie