De kantonrechter bij de rechtbank Midden-Nederland heeft het ontslag op staande voet van de boekhouder bij een groothandel ongedaan gemaakt. De eigenaar van de groothandel ontsloeg de boekhouder op 27 april op staande voet. Daar werd aan ten grondslag gelegd dat de man als administrateur/boekhouder nauw betrokken was bij aan het licht gekomen frauduleuze inkooppraktijken.
De kantonrechter oordeelt echter dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Hoewel de door de werkgever genoemde inkooppraktijk volgens de kantonrechter op zijn minst genomen dubieus is, is er geen sprake van een dringende reden. De boekhouder krijgt daarom ook een billijke vergoeding van twee maandsalarissen mee.
De werknemer was op 1 juli 2017 in dienst getreden van de groothandel in de functie van Financieel en P&O medewerker. Hij was laatstelijk werkzaam voor 22,5 uur in de week tegen een maandsalaris van € 1.852,50 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag. De groothandel werd tot 25 oktober 2019 bestuurd door de heer [B] . De aandelen in de groothandel zijn op 25 oktober 2019 overgedragen aan mevrouw [C] , de zus van [B]. Daarvoor werkte zij al als directrice binnen de groothandel.
Ontslag op staande voet
Op 27 april 2022 is de werknemer op staande voet ontslagen door de groothandel. Aan het ontslag is ten grondslag gelegd dat de werknemer als administrateur/boekhouder nauw betrokken was bij aan het licht gekomen frauduleuze inkooppraktijken (waarover hierna meer). De werknemer heeft volgens de groothandel ook het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst geschonden en de werknemer heeft geweigerd om mee te werken aan een door de groothandel geïnitieerd onderzoek naar de frauduleuze inkooppraktijken. Daarnaast verwijt de werkgever de werknemer dat hij de huur en rente op een vordering die [onderneming 1] op de groothandel had, niet tijdig heeft betaald en heeft de werknemer, zonder overleg en toestemming, grote bedragen, te weten aflossingen aan [B] overgeboekt en daardoor een liquiditeitsprobleem voor de groothandel gecreëerd. Ook heeft de werknemer volgens de groothandel een medewerker van het bedrijf overgezet naar een aan [B] gelieerde onderneming. Deze redenen vormen ieder op zich, maar ook in onderlinge samenhang beschouwd, een dringende reden, aldus de groothandel. De fraude bestond volgens de groothandel uit het plaatsen van inkooporders bij Chinese leveranciers, die vervolgens een pro forma factuur aan de groothandel stuurden. Deze facturen werden doorgestuurd aan en betaald door twee buitenlandse vennootschappen van [B] ( [onderneming 2] Ltd en [onderneming 3] Ltd). Deze vennootschappen verstuurden vervolgens (hogere) eigen facturen aan de groothandel die vervolgens door de werknemer buiten de gebruikelijke inkoopprocessen werden gehouden en daarmee buiten het zicht en medeweten van [C] bleven. De werknemer heeft ook de Chinese facturen verwerkt. [C] heeft door [onderneming 4] vervolgens onderzoek laten doen naar voornoemde inkoopwijze waarbij aan het licht is gekomen dat [verweerster] voor bijna 9 ton is benadeeld.
Kantonrechter
De boekhouder verzoekt in de procedure bij de kantonrechter onder meer dat het ontslag wordt vernietigd en wordt bepaald dat de arbeidsovereenkomst op 1 juni 2022 is geëindigd. Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is vereist dat er sprake is van een onverwijlde opzegging om een dringende reden. Dat het ontslag van de werknemer onverwijld door de groothandel is gegeven, staat tussen partijen niet ter discussie. Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of sprake is van een dringende reden. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
Geen dringende reden
Vooropgesteld wordt dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking moeten worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
De hiervoor genoemde wijze van inkoop staat vast, de werknemer heeft dit niet betwist. Hoewel de door de groothandel genoemde inkooppraktijk via de buitenlandse vennootschappen van [B] op zijn minst genomen dubieus is, is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een dringende reden, van belang of de werknemer wist of moest begrijpen dat wat hij deed niet mocht dan wel dat hij in strijd met de (werk)instructies van de groothandel heeft gehandeld. Hierover heeft de werknemer, onbetwist, gesteld dat hij werkte volgens de geldende werkinstructies waarbij de hierboven genoemde beschreven inkoopprocedure werd gehanteerd op aangeven van de heer [B] , destijds bestuurder van de groothandel. [C] was toen al als directeur werkzaam voor het bedrijf.
[C] heeft in het rapport, maar ook ter zitting, bevestigd dat zij wist van de gang van zaken rondom de inkoop via de buitenlandse vennootschappen van [B] , maar dat zij “veronderstelde” dat deze inkopen niet meer werden voortgezet nadat zij de aandelen van [verweerster] had verworven. Naar het oordeel van de kantonrechter had zij met enkele veronderstellen niet mogen volstaan. Toen de aandelen op 25 oktober 2019 door [B] aan [C] werden overgedragen, is [B] vrijwel dagelijks aanwezig gebleven op de werkvloer, zo heeft [C] tijdens de zitting verklaard. De overdracht van de aandelen had ook alleen als reden dat [B] – die met zijn buitenlandse constructies aandacht had gekregen van de Nederlandse belastingen – [verweerster] buiten die aandacht wilde houden. De werknemer is toen doorgegaan met de voor hem gebruikelijke werkwijze. Er was namelijk geen andersluidende instructie aan het personeel gegeven. Juist als de inkooppraktijk kennelijk zo nadelig voor de groothandel was, had het op de weg van [C] gelegen, om als bestuurder, paal en perk te stellen aan deze werkwijze en op te dragen aan het personeel, waaronder de werknemer, dat dit niet langer was toegestaan. De werknemer had vervolgens de kans moeten krijgen om te werken volgens de nieuwe regels vastgesteld door [C]. De gestelde betrokkenheid van de werknemer bij de inkooppraktijken via de vennootschappen van [B] vormt daarmee geen dringende reden.
Verder heeft de groothandel aan het ontslag ten grondslag gelegd dat de werknemer het geheimhoudingsbeding heeft geschonden door informatie van de groothandel aan [B] door te spelen. Dit vormt geen dringende reden, omdat dit onderdeel was van de gebruikelijke handelwijze. Onder de beoordeling van het tegenverzoek zal verder worden ingegaan op het geheimhoudingsbeding.
Ook de weigering van de werknemer om aan het onderzoek van [onderneming 4] mee te werken aan het ontslag vormt geen dringende reden. Hoewel de weigering mee te werken aan het onderzoek niet wenselijk is voor de groothandel, is het onvoldoende ernstig om van een dringende reden te kunnen spreken.
Verder heeft de werknemer volgens de groothandel de huur van het bedrijfspand en rente op een vordering die [onderneming 1] op de groothandel heeft, niet betaald, hetgeen zij een dringende reden vindt. De werknemer heeft hierop gesteld dat hij de huur over januari 2022 van het bedrijfspand niet direct heeft betaald omdat de factuur ontbrak. Uiteindelijk is de huur wel betaald, zij het zonder factuur. Daarnaast heeft de groothandel aan het ontslag ten grondslag gelegd dat de werknemer zonder overleg en toestemming grote bedragen, te weten aflossingen aan [B] heeft overgeboekt en daardoor een liquiditeitsprobleem voor de groothandel heeft gecreëerd. Hierover heeft de werknemer onweersproken gesteld dat hij van [B] had begrepen dat de overboeking van deze bedragen met [C] waren afgesproken. Tot slot is ook de omzetting van een medewerker van de groothandel naar [onderneming 5] B.V. (een aan [B] gelieerde onderneming) geen dringende reden, omdat de werknemer ter zitting onweersproken heeft verklaard dat dit op aangegeven van [B] gebeurde en [C] hiermee bovendien bekend was en hier ook niet tegenin is gegaan. Gelet op de rol die [B] – kennelijk met toestemming van [C] – na de aandelenoverdracht nog steeds bij de groothandel speelde, mocht de werknemer ook op zijn mededelingen afgaan.
De conclusie van het voorgaande is dat de redenen die [verweerster] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, niet op zichzelf genomen maar ook niet in onderling verband beschouwd, een dringende reden vormen. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door de groothandel is daardoor niet rechtsgeldig.
De kantonrechter veroordeelt de groothandel onder meer tot betaling van het loon aan de werknemer over de periode van 8 maart 2022 tot 27 april 2022, de transitievergoeding en een billijke vergoeding van twee maandsalarissen.
G Timmerman zegt
Hoe schrijf je “afromen” op z’n chinees of kennen ze daar dat begrip niet?