
Een inspecteur belast de door een man opgebouwde pensioenaanspraken bij de NAVO conform de uitgangspunten van het Besluit Pensioenen Internationale Organisaties. Daarbij heeft de inspecteur het pensioen onterecht en niet op de juiste wijze in de heffing betrokken, oordeelt de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Een man is van 15 augustus 1979 tot 1 juli 2006 werkzaam geweest bij de NAVO. Sinds 1 juli 2006 ontvangt hij daarvoor een ouderdomspensioen. Naast het pensioen ontvangt de man ook een household allowance een taks-adjustment. De inspecteur belast het pensioen volgens de regels zoals die in het BPIO zijn vastgelegd.
Bij het opleggen van de definitieve aanslagen over de jaren 2006 tot en met 2018 wijkt hij af van de ingediende aangiften. Hij merkt over alle jaren de pensioenuitkering inclusief de household allowance en het tax-adjustment aan als belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1). Volgens de uitgangspunten van het BPIO belast hij het pensioen (exclusief household allowance en tax-adjustment) voor twee derde deel aan als inkomen uit werk en woning (box 1) en voor een derde deel als inkomen uit sparen en beleggen (box 3). De household allowance en tax-adjustment zijn volledig belast in box 1. De man is daar niet mee eens en gaat in beroep.
Pensioenaanspraken verdeeld in drie opbouwperioden
Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat de man aanspraken op pensioenuitkeringen heeft opgebouwd in de periode 15 augustus 1979 tot en met 30 juni 2006. In die periode hebben wijzigingen van de belasting- en pensioenwetgeving plaatsgevonden. De opgebouwde pensioenaanspraken en de daaruit voorvloeiende uitkeringen tijdsevenredig moeten worden toegerekend aan drie opbouwperioden. Het eerste deel vanaf het begin dienstbetrekking tot en met 31 december 1994, het tweede deel van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2000 en het derde deel vanaf 1 januari 2001 tot en met 3o juni 2006.
De inspecteur stelt dat de tax-adjustment niet kan worden aangemerkt als pensioen, omdat een direct verband met de ingelegde pensioenpremies ontbreekt. Ook de household allowance is geen onderdeel van het pensioen, omdat het geen inkomensvoorziening is die alleen ingaat bij ouderdom. De man stelt dat telt dat de tax-adjustment en de household allowance met instemming van Nederland, zo in de internationale regelgeving is opgenomen dat het een geïntegreerd deel is van het pensioen. Het is een geïntegreerd onderdeel van de actuariële berekening van de contributie en dus gerelateerd aan de pensioenopbouw.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde aanspraken geen onderdeel vormen van het pensioen. Uit de artikelen 28 en 42 van de pensioenregeling leidt de rechtbank af dat een pensioengerechtigde aanspraak kan maken op de household allowance en de tax-adjustment als aan de in de betreffende artikelen genoemde regeling en voorwaarden wordt voldaan. Er is geen sprake van opgebouwde aanspraken.
Onzuivere pensioenregeling
Wat de belastingheffing over de pensioenaanspraken stelt de inspecteur dat de pensioenregeling tot en met 1994 (deel 1) is aan te merken als een zuivere pensioenregeling als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet LB 1964. De vrijstelling van inkomstenbelasting op grond van het overgangsrecht is daarom volgens de inspecteur niet van toepassing op het gedeelte van het pensioen dat ziet op pensioenaanspraken opgebouwd tot en met 31 december 1994.
De rechtbank oordeelt dat deel een van de pensioenaanspraken is aan te merken als een onzuivere pensioenregeling, omdat de pensioenregeling een aantal bovenmatige elementen bevat. Het betreft de in de pensioenregeling opgenomen household allowance, tax-adjustment, leaving allowance, de mogelijkheid tot vervroeging van de pensioeningangsdatum van 60 naar 50 jaar, de hoogte van het wezenpensioen en de kring van gerechtigden tot dat pensioen. Verder is in de pensioenregeling geen rekening gehouden met een AOW-inbouw, voorziet de pensioenregeling in een aantal kapitaaluitkeringen en is de pensioenverplichting door de werkgever in eigen beheer gehouden en niet bij een derde ondergebracht. Het gedeelte van het pensioen dat ziet op voor 1995 opgebouwde pensioenaanspraken is daarom vrijgesteld, aldus de rechtbank.
Saldomethode
Door een wijziging per 1 januari 1995 van de Wet LB 1964 is deel twee van de pensioenuitkeringen belastbaar als inkomsten uit vermogen, en wel vanaf het moment waarop het totale bedrag van die uitkeringen de waarde van de daarvoor geleverde tegenprestatie te boven gaat (de zogenoemde saldomethode). De werknemersbijdrage moet op grond van artikel 25, LB 1964 tot de prestatie worden gerekend, zodat daarover niet wordt geheven; voor de werkgeversbijdrage geldt dat niet.
De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende (met stukken) heeft onderbouwd of en tot welk bedrag werknemersbijdragen zijn betaald. Daarom worden de pensioenuitkeringen die voortvloeien uit deel twee van de pensioenaanspraken op grond van de wettelijke regeling volledig aangemerkt als belastbare periodieke uitkeringen uit een inkomensvoorziening die zijn onderworpen aan de heffing in box 1. Dat leidt ertoe dat de man het recht op die uitkeringen niet in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
Volgens de Wet IB 2001 worden de pensioenuitkeringen van internationale organisaties tot het loon gerekend. Behalve als aannemelijk is dat over de aanspraken ingevolge die pensioenregeling een heffing naar het inkomen heeft plaatsgevonden die naar aard en strekking overeenkomt met de loonbelasting of de inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelt dat de man niet aannemelijk gemaakt dat over de aanspraak een heffing naar het inkomen heeft plaatsgevonden, zodat op grond van de wettelijke regeling de pensioenuitkeringen die verband houden met de pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2001 zijn opgebouwd (deel drie) volledig belast zijn in box 1.
De beroepen zijn gegrond en de man kan een forse immateriële schadevergoeding van € 12.500,- tegemoet zien vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de bezwaar-en beroepsfase met twaalf jaren en acht maanden. De rechtbank ziet in de bijzonder lange duur van de bezwaarfase aanleiding om een extra schadevergoeding van € 10.000 toe te kennen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2024:2211
Geef een reactie