
De vraag bij de kantonrechter is of een overeengekomen beëindigingsvergoeding verschuldigd is. De werknemer wordt in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren van de stelling van de werkgever dat hij concreet uitzicht had op een nieuwe functie toen hij de vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever tekende. De werknemer krijgt de gelegenheid tussentijds hoger beroep in te stellen (op zijn verzoek).
Vaststellingsovereenkomst
Tussen partijen staat vast dat de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst is geëindigd met de op 18 juli 2023 ondertekende vaststellingsovereenkomst. Ook staat tussen hen vast dat in artikel 3 lid 1 van de vaststellingsovereenkomst een beëindigingsvergoeding ten gunste van de werknemer is opgenomen. Tussen hen is in geschil of de werkgever verplicht is deze vergoeding aan de werknemer te betalen.
Geen nieuwe baan of concreet vooruitzicht hierop
De werkgever doet een beroep op artikel 3 lid 3 van de vaststellingsovereenkomst. In dit artikellid staat vermeld dat de werknemer verklaart dat hij ten tijde van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst geen nieuwe baan heeft, dan wel geen concreet vooruitzicht op een nieuwe baan heeft. Ook staat er in dit artikellid dat, als op een later moment blijkt dat dit wel het geval is of dat de werknemer informatie daarover heeft achtergehouden, de beëindigingsvergoeding komt te vervallen en de werkgever die dus niet verschuldigd is aan de werknemer.
Ontbindende voorwaarde
Naar het oordeel van de kantonrechter is voornoemde bepaling een ontbindende voorwaarde. Uit artikel 3 lid 1 en lid 3 volgt immers dat de beëindigingsvergoeding verschuldigd is, behalve als de werknemer al een nieuwe baan had of een concreet vooruitzicht op een nieuwe baan had bij ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst en informatie op dit punt heeft achtergehouden voor de werkgever.
Concreet vooruitzicht
Van een concreet vooruitzicht is sprake, zoals de kantonrechter ter mondelinge behandeling heeft voorgehouden aan partijen, als al sollicitatiegesprekken tussen partijen hebben plaatsgevonden en alleen nog een arbeidsomstandighedengesprek hoeft plaats te vinden. Op dat moment is de nieuwe functie immers al aangeboden aan de werknemer en kan het hooguit stuklopen als de werknemer geen genoegen neemt met de arbeidsvoorwaarden.
‘Werknemer had (vooruitzicht op) nieuwe baan’
De werkgever stelt dat de werknemer bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst al (een concreet vooruitzicht op) zijn nieuwe baan had, zodat de ontbindende voorwaarde van artikel 3 lid 3 van de vaststellingsovereenkomst is ingegaan. De werknemer betwist het voorgaande, zodat het op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de werkgever is om deze stelling te bewijzen.
In dat kader voert de werkgever aan dat:
- het op 28 maart 2023 al duidelijk was dat er een einde zou komen aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen en de werknemer pas druk is gaan uitoefenen op de werkgever om de overeenkomst te beëindigen op het moment dat de vacature van zijn huidige functie online kwam;
- de werknemer zonder onderhandeling akkoord is gegaan met de door de werkgever voorgestelde vaststellingsovereenkomst, waarin geen rekening is gehouden met de geldende opzegtermijn van drie maanden, terwijl de werknemer op dat moment arbeidsongeschikt was en hij dus belang had bij een langere opzegtermijn;
- de werknemer op 1 september 2023, het moment dat zijn dienstverband bij de werkgever eindigde, bij zijn nieuwe werkgever is begonnen;
- de sollicitatieprocedure voor deze zware functie bij zijn nieuwe werkgever ongeloofwaardig kort heeft geduurd als hij pas na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst bekend is geworden met de vacature bij zijn nieuwe werkgever en toen de sollicitatiegesprekken nog moesten beginnen.
De werkgever heeft de stellingen, die zien op de verhoging van de druk op de werkgever om tot een einde van het dienstverband te komen, onderbouwd met de e-mailberichten die de werknemer aan medewerkers van de werkgever heeft verzonden.
Vacature pas na ondertekening vaststellingsovereenkomst gezien
De werknemer voert op het verweer van de werkgever alleen aan dat hij de vacature bij zijn huidige werkgever pas na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst heeft gezien, dat hij al vrij snel de functie aangeboden heeft gekregen en de druk op de werkgever om de arbeidsovereenkomst te beëindigen heeft verhoogd, omdat hij het zat was daar al maanden op te moeten wachten.
E-mailberichten niet compleet
De werknemer heeft ter onderbouwing van zijn stelling, dat de sollicitatieprocedure zo snel is gegaan, e-mailberichten in het geding gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de werknemer voorgehouden dat de e-mailberichten niet compleet zijn, omdat er informatie lijkt te zijn weggevallen. Zo is onder meer gewezen op de mail van 29 september 2023 waarbij halverwege de mail een zin lijkt te ontbreken. De werknemer heeft dit erkend. Hierdoor is niet duidelijk wanneer het gesprek waarnaar de mail verwijst plaatsvond. Hetzelfde geldt voor een andere mail, waarvan de kop ontbreekt. Hierdoor is onduidelijk op welke datum een gesprek plaatsvond.
Tegenbewijs leveren
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de werkgever voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de werknemer al een concreet uitzicht had op zijn nieuwe functie toen hij de vaststellingsovereenkomst met de werkgever tekende. De werknemer wordt in de gelegenheid gesteld tegenbewijs hiervan te leveren.
Ook wordt de werknemer in de gelegenheid gesteld de volledige e-mailcorrespondentie tussen hem en zijn huidige werkgever, die ziet op zijn sollicitatie(procedure), in het geding te brengen, zoals hij ook heeft aangeboden op de mondelinge behandeling.
Tussentijds hoger beroep
De werknemer heeft ter mondelinge behandeling gevraagd om tussentijds hoger beroep toe te staan op het moment dat hem bewijs wordt opgedragen. De kantonrechter overweegt dat Ter mondelinge behandeling is besproken dat de werknemer in het kader van de bewijsopdracht mogelijk zijn nieuwe werkgever, tevens leverancier van de werkgever , wil gaan horen. Gelet op de invloed dit mogelijk kan hebben op de verhoudingen tussen de werknemer en zijn werkgever en de werkgever en de leverancier, ziet de kantonrechter aanleiding om tussentijds hoger beroep toe te staan.
Elke verdere beslissing wordt aangehouden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19 juni 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4766
Geef een reactie