Een voormalig Managing Director binnen Bouwfonds Hypotheken wordt in 2008 Manager Operations binnen Florius, de naam die het kreeg nadat Bouwfonds Hypotheken in 2008 werd overgenomen door ABN AMRO. Hij wordt tot en met 2018 beoordeeld voor zijn werkzaamheden met de score zeer goed of uitmuntend. Met ingang van 1 april 2019 vervult hij de functie van Chief Operational Officer (COO) binnen Alfam dat een 100% dochtervennootschap van ABN AMRO is.
In de zomer van 2021 wordt de COO door de CEO, leidinggevende bij Alfam, beoordeeld in de grid als “onstabiele presteerder” wat overeenkomt met een lage prestatie bij iemand met een normaal potentieel voor zijn functie. Binnen het domein waarin de COO verantwoordelijk is wordt in 2020 en 2021 hulp geboden door PwC en Eiffel, om de Monitoring, Control & Testing (MC&T) scores te verbeteren.
Mediationtraject
In een telefoontje op 5 juli 2022 van het hoofd Compliance binnen Alfam deelt deze de CEO mee dat er opnieuw een incident was geweest met de COO en dat het vertrouwen in hem nu echt weg is. Op 15 juli 2022 doet de CEO in een gesprek met de COO de suggestie dat de COO buiten Alfam gaat zoeken naar een andere uitdaging, binnen of buiten ABN AMRO. Op 22 december 2022 meldt de COO zich ziek. Nadat de COO vanaf februari tot april 2023 een mediation-traject heeft gevolgd geeft hij aan zijn werkzaamheden te willen hervatten vanaf 11 april 2023.
ABN AMRO verzoekt de rechtbank Noord-Holland echter om de arbeidsovereenkomst met de COO zo spoedig mogelijk te ontbinden vanwege disfunctioneren of een verstoorde arbeidsverhouding. De COO krijgt daarbij een transitievergoeding van € 78.518,18 bruto, met veroordeling van de COO in de proceskosten. De COO verzoekt de kantonrechter in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst te bepalen dat ABN AMRO hem een transitievergoeding van € 119.773,50 bruto dient te betalen, oftewel € 79.849,- bruto en ook een billijke vergoeding van € 655.000,-.
In een beschikking ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2023 en sommeert ABN AMRO tot het betalen van een transitievergoeding van € 79.182,80 bruto. Het verzoek van de COO om toekenning van een billijke vergoeding is als niet toewijsbaar beoordeeld, maar een formele beslissing op dat punt in het gedeelte van het vonnis ontbreekt. In hoger beroep bestrijdt de COO het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ABN AMRO. Hij betoogt dat hem om die reden ten onrechte geen billijke vergoeding is toegekend.
Beroep op de twee-conclusie-regel
ABN AMRO heeft hiertegen met een beroep op de twee-conclusie-regel bezwaar gemaakt dat door gerechtshof Amsterdam wordt gehonoreerd. Het hof overweegt dat de COO zijn verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding uitsluitend op het gestelde ernstig verwijtbaar handelen van ABN AMRO baseert. De COO voert in het verzoekschrift niet aan dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en dat in plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst, door het hof aan hem een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683, lid 3 BW zou moeten worden toegekend. Deze aanvulling van de grondslag voor toekenning van een billijke vergoeding ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is dus te laat voorgesteld.
Het hof zal dat verzoek daarom uitsluitend beoordelen op de grondslag of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van ABN AMRO. Het hof is niet van oordeel dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst terecht ontbonden op basis van de g-grond.
ABN AMRO weerspreekt angstcultuur binnen Alfam
De COO baseert het ernstig verwijtbaar handelen van ABN AMRO er op dat de CEO op enig moment besloten heeft dat de COO koste wat kost weg moest bij Alfam. De COO zou in de door de CEO gecreëerde angstcultuur binnen Alfam de enige zijn geweest die ter bescherming van anderen en in het belang van Alfam tegen de CEO in durfde te gaan. Toen bleek dat de COO niet zelf wilde vertrekken is geprobeerd om door het opvoeren van een valse ontslaggrond, te weten disfunctioneren, een onwerkbare situatie te creëren. De bewuste verstoring vloeit daarnaast voort uit het feit dat de CEO de overige MT-leden heeft opgezet tegen de CEO, waarop een stroom van pesterijen, tegenwerkingen en buitensluitingen binnen het MT is gevolgd. ABN AMRO weerspreekt dat er binnen Alfam een angstcultuur zou (hebben) bestaan.
Dat de CEO bewust een verstoorde arbeidsverhouding heeft gecreëerd, zoals de COO in zijn verzoek beweert is volgens het hof niet gebleken. De COO stelt dat de verstandhouding met zijn mede MT-leden vanaf 16 september 2022, tenminste 4 oktober 2022 verslechterde. Uit het voorgaande blijkt dat de CEO de COO nog op 4 oktober 2022 liet weten niet uit te zijn op zijn vertrek. Het verwijt van de COO dat de CEO een valse ontslaggrond heeft aangevoerd en daartoe alle middelen heeft aangewend is dan ook niet juist volgens het hof. De CEO had de COO al ruim voor het verslechteren van de verhouding met de andere MT-leden aangesproken op diens functioneren, en de verstandhouding met die MT-leden begon al te verslechteren op een moment dat de CEO (nog) niet uit was op het vertrek van de COO.
Andere functie vraagt om andere vaardigheden
De COO verklaart dat hij bij ABN AMRO Hypotheken destijds altijd zeer goed heeft gefunctioneerd welke stelling ABN AMRO niet weerspreekt. Het hof heeft geen enkele reden er aan te twijfelen dat de COO binnen ABN AMRO Hypotheken destijds altijd zeer goed heeft gefunctioneerd. Dat neemt echter niet weg, dat er op het functioneren van de COO binnen Alfam kritiek mogelijk is geweest, en dat de verstandhouding met de directie en de overige MT-leden binnen Alfam duurzaam verstoord is geraakt. Het gaat hier immers ook om een andere functie, waarin andere vaardigheden gevraagd kunnen worden. Het goed functioneren van de COO bij ABN AMRO Hypotheken betekent niet dat het later in de ogen van ABN AMRO binnen Alfam niet goed functioneren van de COO op zichzelf al ernstige verwijtbaarheid van ABN AMRO oplevert of zelfs maar kan bijdragen aan het vermoeden daarvan.
Het hof oordeelt dan ook dat ten aanzien van de COO geen sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van ABN AMRO als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 sub c BW.
Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2024:1158
Geef een reactie