Staatssecretaris Menno Snel van Financiën heeft in een brief aan de Eerste Kamer meer duidelijkheid gegeven over de zogeheten anti-hybridebepaling. Die heeft als doel belastingontwijking door middel van ‘hybride-mismatchstructuren’ tegen te gaan. Dit voor zover in deelnemingsverhoudingen sprake is van aftrekbare vergoedingen of betalingen.
De anti-hybridebepaling uit de Moeder-dochterrichtlijn is in 2016 geïmplementeerd, voor gevallen waarin een Nederlandse vennootschapsbelastingplichtige dividend ontvangt dat aftrekbaar is geweest binnen een buitenlands regime voor vastgoedmaatschappijen.
Deelnemingsvrijstelling
Volgens de staatssecretaris is in zo’n situatie de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing op grond van art. 13 lid 17 Wet VPB 1969. Deze uitkomst is volgens de staatssecretaris in lijn met het eindrapport van de OESO inzake actiepunt 2 in het kader van het BEPS-project. Er zijn twaalf gevallen bekend van vooroverleg over de toepassing van art. 13 lid 17 Wet VPB 1969. De deelnemingsvrijstelling is evenmin van toepassing bij een speciaal regime, zoals het vastgoedregime in Japan en Zuid-Korea, waarin dividenden aftrekbaar zijn onder de voorwaarde dat (een groot deel van) de winst jaarlijks wordt uitgekeerd. Verder is niet relevant of een aftrekbare vergoeding of betaling onderhevig is aan een bronheffing.
Geef een reactie