Beleggers die gedupeerd zijn door de in 2008 voor een enorme beleggingsfraude gearresteerde Bernie Madoff hebben geen succes in hun poging PwC aansprakelijk te stellen voor geleden schade. Onlangs slaagden ook de curatoren van de drie beleggingsfondsen er bij de Rechtbank Amsterdam al niet in om de controlerend accountant van de fondsen veroordeeld te krijgen voor een gebrekkig uitgevoerde controle van de jaarrekeningen van de Fairfield Fondsen over de boekjaren 1998 tot en met 2005. Bij die gelegenheid meldde een woordvoerder van PwC al dat er nog één vergelijkbare zaak liep rond de miljardenzwendel.
De beleggerscollectieven Stichting Fairfield Compensation Foundation en Colima International Limited claimden bij het Gerechtshof Amsterdam dat PwC nalatig is geweest bij de controle van de jaarrekeningen van de fondsen over de jaren 2000 tot en met 2005 en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens de beleggers. Daarbij draaide het vooral om de op de balans verantwoorde beleggingen. PwC zou onvoldoende kennis hebben genomen van de activiteiten van de fondsen, die tot de belangrijkste toevoerfondsen van de piramidefraude van Madoff behoorden. De verwijten van de beleggers richtten zich vooral op de door PwC bij hedge fund Sentry uitgevoerde controlewerkzaamheden. Het vermogen van de twee andere fondsen (Lambda en Sigma) was vrijwel volledig aangewend ten behoeve van een deelneming in Sentry. PwC gaf bij de jaarrekeningen over de boekjaren 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 goedkeurende verklaringen zonder beperkingen af.
Gegevensgerichte controle
Het hof spreekt uit dat PwC c.s. voldoende inzichtelijk hebben gemaakt waarom zij hebben gekozen voor een in hoofdzaak gegevensgerichte controle wat betreft het bestaan en de waarde van de beleggingen. Het hof is van oordeel dat gelet op de aard van het bedrijf van Sentry, een relatief eenvoudig beleggingsfonds, waarbij het actief met name werd gevormd door girale effecten, op de keuze voor een hoofdzakelijk gegevensgerichte controle op zichzelf genomen niets valt af te dingen in die zin dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant die keuze kon en mocht maken.
Controle op juistheid uitgaven
PwC c.s. hebben zich bij het bestaan van de beleggingen in U.S. Treasury Bills vooral gebaseerd op de depotopgaven van broker/dealer van de fondsen BMIS en van Citco (CGC), de bewaarder en administrateur van de Fairfield-fondsen. Het hof is van oordeel dat PwC c.s. hebben mogen uitgaan van de juistheid van deze depotopgaven. Daarbij laat het hof, net als de Accountantskamer in 2012 al deed, zwaar wegen dat CGC/CGN onder toezicht stond van De Nederlandse Bank (DNB) en dat BMIS onder toezicht stond van de Amerikaanse Securities and Exchange Commission (SEC). ‘Dat de SEC in 2003 een rapport heeft gepubliceerd, waarin zij haar bezorgdheid heeft geuit over haar (on)mogelijkheden om toezicht op hedge fund advisors uit te oefenen, hetgeen PwC c.s. blijkens het Position Paper on hedge funds (hierna: Position Paper) wisten, neemt, anders dan Colima c.s. hebben verdedigd, niet weg dat PwC c.s. hebben mogen uitgaan van een naar de destijds geldende maatstaven adequaat functionerend toezicht door de SEC. Daar komt bij dat onvoldoende is gesteld omtrent, of gebleken van, omstandigheden op grond waarvan PwC c.s. bij Sentry hadden moeten twijfelen aan de juist- of echtheid van de depotopgaven. Op basis van het beschikbare materiaal moet ervanuit gegaan worden dat deze op zichzelf genomen, wat vorm en inhoud betreft, geen enkele aanleiding tot argwaan gaven.’
Dossiervorming
Dat niet alle controledossiers telkens alle relevante contracten bevatten en dat, zoals Colima c.s. hebben gesteld, op de dossiervorming van PwC c.s. het nodige valt aan te merken, is niet voldoende voor de conclusie dat PwC c.s. in strijd hebben gehandeld met de in r.o. 2.5 omschreven norm, oordeelt het Hof. ‘Los daarvan hebben Colima c.s., hoewel dat wel op hun weg had gelegen, niet inzichtelijk gemaakt in welk opzicht de niet op alle punten juiste dossiervorming van invloed is geweest op de controle van de beleggingen/bezittingen van Sentry per jaareinde, waar het hier om draait. Voor zover zij daarmee hebben betoogd dat PwC c.s. onvoldoende informatie over en inzicht in de door hen verrichte werkzaamheden hebben verschaft, wordt ook dat niet gevolgd. Gelet op het voorgaande bestaat voldoende zicht op de omvang en inhoud van de werkzaamheden van PwC c.s. zodat de omstandigheid dat het dossier op onderdelen niet compleet is in zoverre zelfstandig belang mist.’
Voldoende kennis
Mede op basis daarvan kan volgens het hof niet worden aangenomen dat PwC c.s. onvoldoende kennis hadden van de activiteiten, verantwoordelijkheden of interne organisatie van Sentry, BMIS, CBN, CGC, CFS en Fairfield Greenwich om haar taak als controlerend accountant van de Fondsen overeenkomstig de in r.o. 2.5 uiteengezette norm en de hier volgens Colima c.s. relevante richtlijnen, waaronder RAC 240, 310, 400, 402, te kunnen uitvoeren. Uit het dossier blijkt verder genoegzaam dat een ervaren en op dit terrein voldoende ingevoerde accountant de verantwoordelijkheid voor de controle droeg.
Uitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2018:3522
Geef een reactie