Het Openbaar Ministerie is terecht niet-ontvankelijk verklaard in de strafzaken die het OM wilde aanspannen tegen drie voormalige accountants van KPMG in een steekpenningenzaak rond bouwbedrijf Ballast Nedam, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald. Een nieuwe nederlaag voor justitie, dat in 2018 al door de rechtbank Midden-Nederland op de vingers werd getikt. Nu blijkt dat het OM zich daar niet bij neerlegde en via een hoger beroep heeft geprobeerd om de drie voormalige KPMG’ers alsnog te kunnen vervolgen. Tevergeefs, want ook het Hof oordeelt in drie donderdag gepubliceerde uitspraken dat door het Openbaar Ministerie is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Bron: rechtspraak.nlZaak Taurus
De drie ex-partners van KPMG werden in de zogeheten zaak-Taurus door justitie verdacht van witwassen en valsheid in geschrifte rond de vermoedelijke omkoping van Saoedische en Surinaamse ambtenaren door Ballast Nedam. De drie hielpen volgens het OM tussen 2000 en 2003 actief mee aan het verdoezelen van de grootschalige smeergeldbetalingen. Volgens het OM verstopten de KPMG’ers hun kennis over de steekpenningen in een schaduwdossier, los van hun officiële controledossier.
Schikking met accountants afgeketst
Met Ballast Nedam werd de zaak geschikt en ook met KPMG trof het OM eind 2013 een schikking vanwege de rol van het accountantskantoor bij de steekpenningenzaak. Daarbij maakte het accountantskantoor €7 miljoen euro over. De drie accountants die destijds namens KPMG bij de kwestie waren betrokken zouden worden meegenomen bij die schikking in een package deal, schetste justitie tijdens de onderhandelingen steeds, maar dat werd door het OM op het allerlaatste moment afgeblazen. De reden daarvan is altijd onduidelijk gebleven, hoewel het er op lijkt dat toenmalig minister Ivo Opstelten er een stokje voor stak.
OM niet-ontvankelijk
Het Openbaar Ministerie werd vervolgens door de rechtbank Midden-Nederland niet-ontvankelijk verklaard in de strafzaken die justitie tegen de drie KPMG’ers wilde aanspannen. Na de schikking met het bouwbedrijf werden de strafzaken tegen bestuurders daarvan geseponeerd, terwijl die tegen de KPMG’ers wel doorging. De rechtbank vond dat onbegrijpelijk. Ook vond de rechtbank dat het OM onbehoorlijk had gehandeld tijdens het schikkingstraject, door de indruk te wekken dat men de zaak met een schikking wilde afdoen.
Hoger beroep: package deal centraal
Nu blijkt dat het OM tegen die beslissing in 2018 in beroep is gegaan om de voormalige KPMG’ers alsnog strafrechtelijk vervolgd te krijgen. Ook het Hof geeft het OM er echter behoorlijk van langs. Het Hof acht het van belang dat bij onderhandelingen over een schikking door het Openbaar Ministerie van meet af aan als voorwaarde werd gesteld dat er een ‘package deal’ met KPMG én de individuele accountants moest komen. Gelet op deze omstandigheid – die voor de individuele accountants de nodige druk meebracht om mee te werken en daardoor dus mogelijk ook hun procespositie te compromitteren – is het Hof van oordeel dat het na het annuleren van de vaststellingsovereenkomst op de weg van het Openbaar Ministerie lag om duidelijkheid te geven over de precieze reden daarvan.
OM volledig tekortgeschoten
Dit is naar het oordeel van het Hof temeer het geval nu het Openbaar Ministerie tegen de door haar zelf gestelde voorwaarde van een ‘package deal’ in, uiteindelijk wél heeft geschikt met KPMG en men de schikking ten aanzien van de drie individuele accountants pas op een zeer laat moment geen doorgang heeft laten vinden. Bij deze stand van zaken had het Openbaar Ministerie in ieder geval zoveel duidelijkheid over de besluitvorming rond het afketsen van de transactie en het voortzetten van de vervolging moeten verschaffen, dat door een rechter getoetst kon worden of bij deze besluitvorming een juiste en redelijke belangenafweging is gemaakt door een daartoe bevoegde persoon. Naar het oordeel van het Hof is het Openbaar Ministerie op dit punt volledig tekortgeschoten.
Zorgvuldigheid in het geding
Het Hof stelt vast dat het Openbaar Ministerie in weerwil van herhaaldelijke schriftelijke en mondelinge toezeggingen om aan de rechter duidelijkheid te zullen verschaffen zowel op de vraag door wie toestemming aan de transactie jegens de voormalige KPMG’ers is onthouden als op de vraag waarom die toestemming werd onthouden verschillende, elkaar uitsluitende antwoorden heeft gegeven. Ook stelt het Hof vast dat het Openbaar Ministerie heeft nagelaten duidelijkheid te scheppen over de vraag of en, zo ja, door wie na het afketsen van de transactie nog een weloverwogen nieuwe beslissing over de voortzetting van de vervolging is genomen waarbij het afketsen van de transactie als relevante omstandigheid is betrokken. Een en ander maakt, dat in de onderhavige zaak niet kan worden gesteld dat (en in ieder geval niet kan worden getoetst of) de vervolgingsbeslissing met voldoende zorgvuldigheid is genomen, oordeelt het Hof.
OM niet-ontvankelijk
Door niet de minimaal noodzakelijke duidelijkheid over de besluitvorming rond de voortzetting van de vervolging te verschaffen, heeft het Openbaar Ministerie naar het oordeel van het Hof een situatie doen ontstaan waarin niet kan worden vastgesteld dat een redelijk denkend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging van de verdachten enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat door het Openbaar Ministerie is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, zodat het OM niet in de vervolging kan worden ontvangen.
Uitspraken: ECLI:NL:GHARL:2021:6835, ECLI:NL:GHARL:2021:6836 & ECLI:NL:GHARL:2021:6837
Geef een reactie