Persoonlijke omstandigheden kunnen geen rol spelen bij het bepalen van de levensduur en de hoogte van de afschrijving of afwaardering van zakelijke goodwill. De Belastingdienst heeft daarom terecht de aangiften IB/PVV gecorrigeerd van een voormalige registeraccountant die na zijn pensionering een aangiftepraktijk opzette, heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld. Ook het opleggen van vergrijpboetes was op z’n plaats, aangezien er sprake is van grove schuld.
De voormalig registeraccountant werkte tot zijn 65ste bij een accountantskantoor. Na zijn pensionering startte hij een aangiftepraktijk, waarmee hij onder andere de jaarrekeningen voor de partners van het accountantskantoor en hun levenspartners opstelde. Hij beschikt over een beconnummer en dreef de aangiftepraktijk aanvankelijk via een BV, sinds 2015 via een eenmanszaak.
Goodwill
Bij de voortzetting als eenmanszaak werd een bedrag van € 30.000 aan de BV betaald voor overname van de activiteiten/klanten (goodwill). Dit bedrag aan goodwill activeerde de gepensioneerde accountant op de fiscale balans van zijn eenmanszaak, blijkt uit zijn aangifte IB/PVV 2015. In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2015 tot en met 2017 werden telkens afschrijvingen op de goodwill van € 10.000 ten laste van de winst gebracht. De primitieve aanslagen IB/PVV zijn geautomatiseerd afgedaan en conform de ingediende aangiftes opgelegd op 28 mei 2016 (2015), 16 maart 2018 (2016) en 1 juni 2018 (2017).
Boekencontrole
Op 30 april 2019 werd door de fiscus een steekproefsgewijze boekencontrole aangekondigd. Uit de controle kwam naar voren dat de gepensioneerde RA de in 2015 verworven goodwill ten onrechte in drie jaar heeft afgeschreven. Ook bleek dat de man elk jaar ten onrechte huisvestingkosten ter hoogte van € 2.000 had opgevoerd. Deze kosten had hij geschat op 30% van de jaarkosten van vergelijkbare woningen in zijn directe omgeving. De werkruimte van de gepensioneerde RA bevindt zich in zijn als privévermogen geëtiketteerde woning. Volgens het controlerapport van de fiscus is geen sprake van een kwalificerende werkruimte als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, Wet IB 2001. In het rapport is aangekondigd dat vergrijpboetes van 25% wegens grove schuld zullen worden opgelegd met betrekking tot de correcties goodwill en huisvestingskosten. Op basis van de bevindingen in het rapport heeft de fiscus navorderingaanslagen, boetebeschikkingen en belastingrentebeschikkingen opgelegd over de jaren 2015 tot en met 2017.
Huisvestingskosten
De gepensioneerde accountant stapte naar de rechter om de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes aan te vechten. Over de in aftrek gebrachte huisvestingskosten is de rechtbank kort: die kunnen niet door de beugel. Kosten die verband houden met een werkruimte in de niet tot het ondernemingsvermogen behorende woning kunnen alleen in aftrek worden genomen als de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt (kwalificerende werkruimte). Dat was hier niet het geval.
Afschrijving goodwill
Over de goodwill stelde de gepensioneerde RA dat het mogelijk is om goodwill af te schrijven in drie jaar. In zijn geval was afschrijving van goodwill in drie jaar aangewezen omdat hij al een hoge leeftijd had en in slechte gezondheid verkeerde, voerde hij aan. De verwachting dat de onderneming drie jaar na de investering in de goodwill zou worden beëindigd was op economische gronden gerechtvaardigd, volgens de man.
De rechtbank spreekt uit dat bij de beoordeling van de afschrijving ervan uit dient te worden gegaan dat een zakelijke prijs is betaald voor de door de gepensioneerde RA van de BV overgenomen goodwill. Het gaat om zakelijke goodwill die verband houdt met de te verwachten overwinst van de onderneming en het door de gepensioneerde RA van de BV overgenomen klantenbestand. Persoonlijke goodwill kan geen bedrijfsmiddel vormen omdat deze onlosmakelijk is verbonden met de ondernemer en daardoor niet kan worden overgedragen. Activering van persoonlijke goodwill (en afschrijving daarop) is fiscaal niet mogelijk (vgl. HR 8 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3265). De rechtbank gaat ervan uit dat de door de gepensioneerde RA in zijn aangifte IB/PVV 2015 geactiveerde goodwill zakelijke goodwill betreft die bestaat onafhankelijk van zijn persoonlijke kwaliteiten. Immers, als het om persoonlijke goodwill zou gaan dan was afschrijving fiscaal überhaupt niet mogelijk. Persoonlijke omstandigheden kunnen dan ook geen rol spelen bij het bepalen van de levensduur en de hoogte van de afschrijving of afwaardering van deze zakelijke goodwill. Omdat de door de gepensioneerde RA genoemde argumenten voor versnelde afschrijving of afwaardering naar lagere bedrijfswaarde hem persoonlijk aangaan, heeft de Belastingdienst terecht geconstateerd dat dit niet mogelijk is, oordeelt de rechtbank. Overigens, ook indien ervan uit wordt gegaan dat de door de gepensioneerde RA genoemde omstandigheden zakelijke gronden vormen voor afwaardering, dan zou het bepaalde in artikel 3.29c van de Wet IB 2001 in de weg hebben gestaan aan het in aanmerking nemen daarvan. Er dient namelijk – gelet op de onweersproken stellingen van de fiscus op dit punt – te worden uitgegaan van de door de gepensioneerde RA gestelde omstandigheden (leeftijd, ziekte) reeds bekend waren ten tijde van de aanschaf van de goodwill in 2015.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gepensioneerde RA de goodwill tegen te hoge bedragen heeft afgeschreven en dat de Belastingdienst dit terecht heeft gecorrigeerd.
Vergrijpboetes: grove schuld?
De Belastingdienst stelde bij de rechtbank dat sprake is van grove schuld en dat de vergrijpboetes daarom ook terecht waren. De bewijslast daarvan rust op de fiscus. Anders dan de gepensioneerde RA meent hoeft de Belastingdienst voor de opgelegde boete niet te bewijzen dat sprake is van kwade trouw of opzet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de fiscus geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Met betrekking tot het in drie jaar afschrijven van de geactiveerde goodwill is de gepensioneerde RA terecht verweten dat zijn gedraging in laakbaarheid aan opzet grenst. Vast staat dat de man registeraccountant is geweest bij een groot accountantskantoor, dat hij sinds zijn pensionering een eigen aangiftepraktijk voert en dat hij ook zijn eigen aangiftes heeft verzorgd, waarbij hij gebruik maakte van een eigen beconnummer. De gepensioneerde RA had moeten weten dat ingevolge artikel 3.30, tweede lid, Wet IB 2001, voor goodwill een afschrijvingstermijn van minstens 10 jaar geldt. Ook onder de oude regeling, waar de man zich (ten onrechte) op beroept, kon de goodwill niet in een termijn van drie jaar worden afgeschreven. De gepensioneerde accountant had moeten beseffen dat de door hem geactiveerde goodwill zakelijke goodwill betrof en dat de levensduur van dit activum niet afhankelijk is van zijn persoonlijke omstandigheden. Hij had dan ook moeten beseffen dat hij de hoogte van de afschrijving niet kon afstemmen op de verwachting dat hij de onderneming nog hoogstens drie jaar zou voortzetten. Afwaardering van de goodwill naar een lagere bedrijfswaarde kan ook gelet op het bepaalde van artikel 3.29c Wet IB 2001 niet aan de orde zijn geweest. Het is in casu niet verdedigbaar om voor de goodwill uit te gaan van een kortere levensduur of een hoger afschrijvingspercentage dan 10%, zodat ter zake van de afschrijving of afwaardering in drie jaar geen sprake is van een pleitbaar standpunt.
Gelet op het voorgaande is sprake van grove schuld, oordeelt de rechtbank. Ook met betrekking tot het in aftrek brengen van huisvestingskosten zonder dat sprake is van een kwalificerende werkruimte als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, Wet IB 2001, is naar het oordeel van de rechtbank minst genomen het verwijt van grove schuld op zijn plaats.
Hoge leeftijd
De stellingen van de gepensioneerde RA die ertoe strekken dat hij niet bij machte was zijn aangiftes juist in te vullen vanwege zijn leeftijd en/of ziekte, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De gepensioneerde RA was 75 respectievelijk 77 jaar oud ten tijde van het indienen van de aangiften in 2016 en 2018 en hij had een commerciële aangiftepraktijk. Hij was kennelijk in staat dit werk ook voor anderen te blijven doen. Er is geen reden om aan te nemen dat de man door ziekte of ouderdom niet in staat was om de juiste aangiften te doen.
De rechtbank acht de hoogte van de boete in overeenstemming met het verwijt dat de gepensioneerde RA wordt gemaakt. Omdat verder geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die aanleiding geven tot het matigen van de boetes, acht de rechtbank de vergrijpboetes passend en geboden. De boetebeschikkingen zijn dan ook terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld. Gelet daarop dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard, spreekt de rechtbank uit.
Geef een reactie