Minister Kaag van Financiën heeft vrijdag in een Kamerbrief laten weten hoe het kabinet van plan is om te gaan met de uitspraak die het Hof van Justitie EU in november vorig jaar deed over het UBO-register. Het is niet uitgesloten dat er lidstaten zullen zijn die de UBO-informatie wel publiekelijk toegankelijk zullen houden, schrijft Kaag onder meer. Gezien de overwegingen van het Europese Hof en het behoud van toegang voor autoriteiten en Wwft-instellingen, ziet het kabinet vanuit het oogpunt van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering echter onvoldoende aanknopingspunten om de openbaarheid voor iedereen te handhaven.
De afgelopen tijd is een analyse gemaakt van de gevolgen van de uitspraak, waarin werd bepaald dat de toegankelijkheid van het UBO-register voor het grote publiek ‘een ernstige inmenging vormt in de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens’. Sindsdien wordt tijdelijk geen informatie uit het UBO-register verstrekt. Kort voor de feestdagen kwam minister Kaag nog met een eerste analyse.
Gevolgen voor Nederlandse wetgeving
Inmiddels is de analyse afgerond en heeft het kabinet keuzes gemaakt. Over de gevolgen voor de Nederlandse wetgeving schrijft minister Kaag:
‘Artikel 21 van de Handelsregisterwet 2007 schrijft voor dat bepaalde informatie over UBOs, zoals opgenomen in het handelsregister, door eenieder kan worden ingezien. Dit betreft informatie opgenomen in artikel 15a, tweede lid, onderdelen c en e van de Handelsregisterwet 2007. Dit zijn: naam, geboortemaand en -jaar, nationaliteit, woonstaat van de UBO, en de aard en omvang van het door de UBO gehouden economische belang. Deze bepalingen zijn ingevoerd met de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Deze wet implementeerde AMLD5, zoals die luidde voor de uitspraak van het Hof. Nu volgens het Hof moet worden teruggevallen op de situatie in AMLD4, gaat de Nederlandse wet nu verder dan de Europese richtlijn vereist.
De AMLD betreft minimumharmonisatie. Dit betekent dat lidstaten in hun nationale wetgeving verder mogen gaan dan de richtlijn vereist. Nederland doet dit bijvoorbeeld ten aanzien van de regels met betrekking tot trustkantoren, gezien de specifieke integriteitsrisico’s van deze dienstverlening in Nederland. Ten aanzien van verdere toegang tot informatie in het UBO-register moet op grond van artikel 30, tweede lid, onderdeel c, AMLD4, iedere lidstaat haar eigen afweging maken. Het kabinet vindt dat er goede redenen moeten zijn om nationaal verdergaande regels te stellen dan Europeesrechtelijk vereist is. Gezien de overwegingen van het Hof in relatie tot de artikelen 7 en 8 van het Handvest en het behoud van toegang voor autoriteiten en Wwft-instellingen, zijn er vanuit het oogpunt van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering onvoldoende aanknopingspunten om de openbaarheid voor eenieder te handhaven. Dit betekent dat artikel 21 van de Handelsregisterwet 2007 aanpassing behoeft en dat de toegang tot het UBO-register beperkt moet worden tot de bevoegde autoriteiten en de FIU, meldingsplichtige instellingen en personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Hiervoor zal spoedig een wetsvoorstel worden opgesteld. Daarbij vindt overleg plaats met de Kamer van Koophandel gezien alle praktische consequenties, gevolgen voor ICT en de nauwe verwevenheid met het handelsregister.
Zoals gezegd zal iedere lidstaat haar eigen afweging maken om te bepalen of zij verder wil gaan dan AMLD4 op dit punt voorschrijft. Het is dan ook niet uitgesloten dat er lidstaten zullen zijn die de UBO-informatie wel publiekelijk toegankelijk zullen houden, waarbij ook andere redenen een rol kunnen spelen dan die zien op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Ik denk daarbij met name aan overwegingen met betrekking tot transparantie en openheid in algemene zin. Bekend is dat een aantal lidstaten vergaande regels heeft met betrekking tot transparantie en in bepaalde gevallen al vóór AMLD5 beschikte over openbaar toegankelijke UBO-informatie.
Praktische toepassing van de uitspraak gedurende wetswijziging Zoals gezegd is Nederland gebonden aan de richtlijn, zoals uitgelegd door het Hof. Op EU-lidstaten rust de verplichting om de nakoming van het EU-recht te verzekeren. Artikel 21 van de Handelsregisterwet 2007 zal daarom tot de aanpassing daarvan overeenkomstig de uitspraak van het Hof worden toegepast. Dit betekent het volgende voor de drie genoemde categorieën.
Het kabinet ziet voldoende grondslag om de informatieverstrekking aan bevoegde autoriteiten en de FIU te herstellen. In samenwerking met de Kamer van Koophandel zal daarom de informatieverstrekking aan de bevoegde autoriteiten en de FIU zo snel als mogelijk worden hersteld. Bij bevoegde autoriteiten gaat het om publieke autoriteiten waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook belastingautoriteiten, toezichthouders van meldingsplichtige entiteiten en autoriteiten die de opdracht hebben het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen en criminele activa op te sporen en in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren. Voor Nederland zijn deze autoriteiten aangewezen in het Handelsregisterbesluit 2008, waaronder de toezichthouders op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), het Bureau Economische Handhaving (BEH) dat de handhaving van de verplichtingen in het kader van het UBO-register verzorgt, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en het Openbaar Ministerie. Voor de autoriteiten die toegang hebben tot UBO-informatie via de zogenaamde bronkopie van het handelsregister, waaronder de Belastingdienst en de Dienst Justis, geldt dat zij die toegang behouden hebben.
Een andere belangrijke groep gebruikers zijn de instellingen als bedoeld in de Wwft. Zij hebben een belangrijke taak als poortwachters van het financiële stelsel, en zijn onder meer verplicht cliëntenonderzoek uit te voeren. Het UBO-register is hierbij een belangrijk hulpmiddel en Wwft-instellingen zijn in dat kader verplicht het register te raadplegen, alsmede om discrepanties te melden. Zoals blijkt uit bovenstaande analyse, tornt de uitspraak van het Hof niet aan de toegang voor deze instellingen. Daarom wordt ook voor Wwft-instellingen de toegang zo snel als praktisch en uitvoeringstechnisch mogelijk hersteld. Echter, het landschap aan Wwft-instellingen is divers, evenals de technische modaliteiten waarmee deze instellingen toegang hadden tot het UBO-register. Daarbij zijn veel Wwft-instellingen niet rechtstreeks op het UBO-register aangesloten, maar via ICT-leveranciers die geen legitiem belang hebben voor inzage van UBOinformatie. Het identificeren van welke individuele instellingen toegang kunnen hebben en dit technisch en praktisch inregelen is derhalve complex en kost tijd. Hierbij is een belangrijke gebruikersgroep de grootbanken. Deze instellingen zijn relatief eenvoudig te identificeren en aan te sluiten. Verwacht wordt dat de toegang voor deze groep relatief snel kan worden hersteld. De komende tijd zal worden ingezet om ook andere groepen Wwft-instellingen zo snel mogelijk aan te sluiten.
Ten aanzien van personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen – de laatste categorie – herken ik het belang van toegang tot UBO-informatie. Ik onderzoek daarom op dit moment op welke manier dit vorm kan krijgen. Een van de redenen van de Europese Commissie om een openbaar register voor te stellen was het feit dat het complex is personen en organisaties met een legitiem belang te identificeren. Desondanks bezie ik op basis van de uitspraak van het Hof bezien hoe een werkwijze vormgegeven kan worden. Bij de vormgeving van die werkwijze worden de in deze uitspraak genoemde groepen meegenomen, te weten de pers (waaronder onderzoeksjournalistiek) en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering, personen die de identiteit van een UBO willen kennen omdat zij daar mogelijk transacties mee aangaan, alsmede – voor zover die niet al onder categorie a of b vallen – financiële instellingen en autoriteiten die betrokken zijn bij de bestrijding van delicten op het gebied van witwassen of terrorismefinanciering. Op verzoek van uw Kamer zal ik hierbij specifiek kijken naar schadeverzekeraars die in het kader van sanctieregelgeving onderzoek moeten verrichten naar de UBOs van hun cliënten. Op dit moment wordt gedacht aan een lijst met objectieve indicatoren, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van legitiem belang. Niet uitgesloten wordt dat in sommige gevallen ook een individuele beoordeling gemaakt zal moeten worden. Daarom wordt ook gekeken of de Wet open overheid en de Wet hergebruik overheidsinformatie aanknopingspunten bieden om deze categorie toegang te geven tot UBO-informatie.’
Kamerbrief over uitspraak Hof van Justitie van de Europese Unie over UBO-register
Geef een reactie