De ZW en WGA markt (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) is in volle beweging. De samenvoeging van de WGA-vast en WGA-flex per 1 januari 2017 komt steeds dichterbij. Omdat het evenwicht op de hybride markt onder druk staat, komt de volgende wetswijziging er alweer aan. Het wetsvoorstel ‘Verbetering hybride markt WGA’ ligt nu bij de Eerste Kamer.
Evenwicht op de markt
De doelstelling van de hybride markt is dat het UWV en de private verzekeraars elkaar scherp houden op de premiestelling en daarmee de betaalbaarheid van het ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico. Dit draagt bij aan een zo efficiënt mogelijke re-integratie van zieke en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers. In de zomer van 2015 constateerde de minister echter dat het evenwicht op de hybride markt onder druk staat. Veel werkgevers baseren hun keuze tussen het publieke en het private stelsel uitsluitend op het financieel voordeel op korte termijn. Verzekeraars leiden hierdoor grote verliezen op eigenrisicodragersverzekeringen. Deze ontwikkelingen brengen de doelstelling van de hybride markt in gevaar. De minister vindt daarom dat er iets moet veranderen. Dit geldt voor de wijze waarop de publieke premies worden berekend, maar ook voor de manier waarop de staartlasten worden gefinancierd. Voor deze wijzigingen is een wetsaanpassing noodzakelijk. In het najaar van 2015 heeft de minister daarom het voorstel voor de ‘Wet verbetering hybride markt WGA’ opgesteld. De Tweede Kamer heeft dit wetsvoorstel op 22 maart jl. aangenomen. Op dit moment is dit voorstel in behandeling bij de Eerste Kamer. De verwachting is dat ook de Eerste Kamer met het wetsvoorstel akkoord gaat.
Gevolgen in premieberekening
In de huidige situatie geldt voor een eigenrisicodrager die terugkeert naar het publieke stelsel, dat de uitkeringslasten die zijn ontstaan in de periode van het eigenrisicodragerschap aan de werkgever blijven verbonden. Dit uitlooprisico wordt door de private verzekering gedekt en komt dus niet voor rekening van het UWV. Het UWV houdt in de huidige premiebepaling (Whk) dus geen rekening met deze private uitkeringslasten. Dit vertaalt zich in de meeste gevallen in een minimum individueel premiepercentage voor de teruggekeerde werkgever. Deze individuele premie wordt in de jaren daarna langzaam maar zeker gebaseerd op de tijdens de publiek verzekerde periode ontstane schadelasten. Na een aantal jaren is deze pas gebaseerd op daadwerkelijke uitkeringslasten van die werkgever.
Volgens het wetsvoorstel wordt vanaf 1 januari 2017 de publieke premie van de middelgrote en grote werkgevers die ná 1 juli 2015 zijn teruggekeerd naar het publieke stelsel, gebaseerd op álle uitkeringslasten. De individuele premie van die werkgever is dus meteen na terugkeer al gebaseerd op zowel de publieke uitkeringslasten als de uitkeringslasten ten tijde van het eigenrisicodragerschap. Hiermee wordt overstappen naar het UWV voor uitsluitend het premievoordeel ontmoedigd.
Minimum- en maximumpremie
De gedifferentieerde premie Whk is gebaseerd op het principe; ‘de vervuiler betaalt’. Dit betekent dat de aan de werkgever in rekening te brengen premie afhankelijk is van de aan die werkgever (of van de aan zijn sector) toe te rekenen uitkeringslasten. Voor kleine werkgevers geldt dat er op sectorniveau wordt gedifferentieerd. Dit betekent dat alle (kleine) werkgevers in een bepaalde sector hetzelfde premiepercentage betalen.
Voor grote en middelgrote werkgevers wordt een individuele premie berekend. Voor grote werkgevers is deze individuele premie ook meteen de definitieve gedifferentieerde premie. Voor middelgrote werkgevers is de gedifferentieerde premie een gewogen gemiddelde van de sectorale premie en de individueel bepaalde premie.
De basis van de individueel bepaalde premie is het rekenpercentage. Dit rekenpercentage is één van de parameters waarmee de gedifferentieerde premies Whk worden berekend. De individueel bepaalde premie is gelijk aan het rekenpercentage plus een toeslag of minus een korting.
De korting of toeslag is afhankelijk van de verhouding tussen het individuele werkgeversrisicopercentage t.o.v. het gemiddelde werkgeversrisicopercentage. Het werkgeversrisicopercentage wordt berekend door de aan de werkgever toe te rekenen uitkeringslasten af te zetten tegen de (gemiddelde) loonsom. Wanneer het individuele werkgeversrisicopercentage lager is dan het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, wordt op het rekenpercentage een korting verleend. Is het individuele werkgeversrisicopercentage hoger dan het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, dan wordt het rekenpercentage verhoogd met een toeslag.
De individueel bepaalde premie is begrensd. Deze is maximaal vier maal de gemiddelde premie en minimaal een kwart van de gemiddelde premie. De gemiddelde premie geeft de premie weer die publiek verzekerde werkgevers gemiddeld in een bepaald jaar moeten opbrengen om de geraamde publieke uitkeringslasten in dat jaar te financieren. Wanneer er geen uitkeringslasten aan de werkgever zijn toe te rekenen resulteert dit feitelijk in de minimum premie. Wanneer er relatief veel uitkeringslasten aan de werkgever zijn toe te rekenen, kan de individueel bepaalde premie boven de gestelde maximum premie uitkomen. In dat geval wordt dus gerekend met de maximale premie.
Deze begrenzingen gelden niet voor de sectoraal bepaalde premies. Kleine werkgevers kunnen zodoende een premie krijgen die beneden de minimumpremie ligt of boven de maximumpremie. Zoals gezegd krijgen middelgrote werkgevers een premie die gelijk is aan een gewogen gemiddelde van een sectoraal bepaalde premie en de individueel bepaalde premie. Ook deze gewogen premie kan buiten de begrenzingen treden.
Voor werkgevers in de sector 52 (uitzendbedrijven) gelden nu overigens nog hogere maximum premies. Het risico in de uitzendsector zou namelijk substantieel hoger zijn dan in andere sectoren. Minister Asscher heeft hierover onlangs aangegeven geen noodzaak meer te zien voor deze hogere maximum premies voor de uitzendsector. Deze zullen daarom vanaf 2017 gelijk worden getrokken met de maximum premies van de overige sectoren.
Gevolgen staartlasten WGA
Ook de financiering van de staartlasten verandert door de nieuwe wet. In de huidige situatie blijven alle ZW staartlasten, ongeacht de grootte van de werkgever, bij overstap naar het private stelsel achter bij het UWV. De staartlasten van de WGA-vast blijven, afhankelijk van de grootte van de werkgever, geheel, gedeeltelijk of helemaal niet achter bij het UWV.
Volgens het wetsvoorstel blijven de staartlasten van alle werkgevers die na 1 juli 2015 eigenrisicodrager zijn geworden of nog worden, ongeacht de grootte van de werkgever, vanaf 1 januari 2017 volledig achter bij het UWV. Omdat de WGA-vast en WGA-flex vanaf dat moment zijn samengevoegd, geldt deze werkwijze dus ook voor de WGA staartlasten van flexibel personeel.
Keuze werkgever WGA risico
Werkgevers die nu reeds eigenrisicodrager zijn voor de WGA-vast moeten in de komende maanden het besluit nemen om vanaf 1 januari 2017 wel of niet eigenrisicodrager te worden voor het volledige WGA risico (dus vast én flex). Ook voor werkgevers die nu nog geen eigenrisicodrager zijn of wellicht alleen voor de ZW, geldt dat zij goed moeten nadenken over hoe zij na 1 januari 2017 willen omgaan met deze risico’s. Steeds meer werkgevers willen zelf de regie over verzuim en re-integratie houden. Private verzekeraars bieden moderne oplossingen waarbij de werkgever keuzes heeft welk deel van het risico hij wens te verzekerden. Voor de accountant in samenwerking met een specialist sociale zekerheid en inkomen ligt een belangrijke uitdaging op dit terrein om de werkgever goed te begeleiden.
Voor uw praktijk:
- Weet u van uw relaties of ze op dit moment al eigenrisicodrager zijn voor de ZW en/of de WGA-vast?
- Informeer uw relaties die nu eigenrisicodrager zijn voor alleen de WGA-vast dat zij vóór 1 oktober 2016 een besluit moeten nemen om per 1 januari 2017 wel of niet volledig WGA-risico. eigenrisicodrager (vast én flex) te worden.
- Heeft u relaties waarbij een goed risicomanagement in combinatie met een private verzekering een goed alternatief is voor de standaard UWV oplossing?
- Assisteer en adviseer werkgevers bij het maken van deze keuze.
Over de auteur
Gert-Jan van Waart is opleidingsprofessional bij Dukers & Baelemans, hij is onder meer inhoudelijk verantwoordelijk voor de Wft-modules Inkomen, Schade Particulier en Schade Zakelijk.
Geef een reactie