Een vof waarin vijftien bezorgers en hun enige opdrachtgever zich verenigd hadden voor het gezamenlijk drijven van een koeriers- en pakketbezorgingsdienst is een schijnconstructie, oordeelt de Rechtbank Noord-Nederland. Er was bij de vennoten namelijk geen sprake van samenwerking op voet van gelijkwaardigheid, aangezien één vennoot (de enige opdrachtgever van de vof) als enige bevoegd was om voor de vennootschap te handelen en te tekenen, gelden uit te geven en te ontvangen, de vennootschap aan derden en derden aan het samenwerkingsverband te verbinden. De andere vennoten moeten daarom fiscaal niet als vennoten, maar als werknemers worden aangemerkt, oordeelt de rechtbank.
Fiscus: economische werkelijkheid verdraagt zich niet met civielrechtelijke norm
Bij de Rechtbank Noord-Nederland ging het over het antwoord op de vraag of de door één van de vennoten ontvangen inkomsten voor zijn werkzaamheden als pakketbezorger/chauffeur als winst uit onderneming of als loon uit dienstbetrekking of als resultaat uit overige werkzaamheden dienen te worden aangemerkt. De fiscus bestreed namelijk dat de ontvangen inkomsten uit de vof als winst uit onderneming moeten worden aangemerkt. De Belastingdienst voerde daartoe aan dat het vertrekpunt voor de fiscaalrechtelijke kwalificatie van een vof weliswaar de civielrechtelijke vorm is, maar dat de civielrechtelijke vorm fiscaal ook kan worden genegeerd of anders worden gekwalificeerd als de economische werkelijkheid zich op wezenlijke punten niet verdraagt met de civielrechtelijke norm. De conclusie van de Belastingdienst is dat er in dit geval geen sprake is van een samenwerkingsverband waarbij de vennoten vanuit een min of meer gelijkwaardige positie beogen samen te werken.
Rechtbank: schijnconstructie
De rechtbank overweegt dat als een vof een objectieve onderneming drijft, de vennoten van die vof worden geacht ieder subjectief gezien een onderneming te drijven. De rechtbank leidt uit de vaststaande feiten in onderlinge samenhang af dat feitelijk niet wordt voldaan aan de voor samenwerking in verband van een vof vereiste basis van een zekere mate van gelijkwaardigheid. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat:
– [vennoot sub 1] als enige bevoegd was om voor de vennootschap te handelen en te tekenen, gelden uit te geven en te ontvangen, de vennootschap aan derden en derden aan het samenwerkingsverband te verbinden. Dit geldt volgens artikel 6, eerste en derde lid, van het vennootschapscontract, niet alleen voor de dagelijkse werkzaamheden en het inhuren van materieel of personen, maar in de praktijk ook voor de overige werkzaamheden
– het [vennoot sub 1] en later zijn besloten vennootschap [B.V. vennoot sub 1] is die opdrachtgevers heeft gecontracteerd en met hen op eigen naam vervoersovereenkomsten – waaronder ook een overeenkomst als subcontractor – heeft gesloten en niet de v.o.f. zelf.
– het vervolgens [B.V. vennoot sub 1] is die als enig opdrachtgever van de [v.o.f.] optreedt, terwijl de vennoten zelf – waaronder eiser – geen vervoersovereenkomsten hebben gesloten met de opdrachtgevers. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ter zitting is verklaard dat de vennoten geen inzicht hadden in de afspraken met betrekking tot de prijsvorming in de onderhandelingen tussen [Postbedrijf B] en [vennoot sub 1] en dat 90% van de vennoten zich niet verdiepten in de gang van zaken. Zij accepteerden de gehele gang van zaken – [vennoot sub 1] onderhandelt voor zichzelf met de opdrachtgevers [en stelt vervolgens zelf eenzijdig als opdrachtgever van de v.o.f. de prijs vast die geldt voor de v.o.f.. – omdat ze aan het werk wilden.
– uit de door [vennoot sub 1] met [Postbedrijf B] gesloten vervoersovereenkomsten en de daarbij behorende bijlagen en aanvullingen volgt dat [vennoot sub 1] met [Postbedrijf B] is overeenkomen dat hij toeziet op naleving door de pakketbezorgers/chauffeurs van de door [Postbedrijf B] opgestelde procedurevoorschriften en instructies. Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat [vennoot sub 1] aan eiser bindende aanwijzingen en instructies gaf ten aanzien van het uitvoeren van de pakketbezorgingswerkzaamheden. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat [vennoot sub 1] erop toe zag dat hij voldeed aan de gestelde leveringstermijnen van [Postbedrijf B] .
– eiser ter zitting heeft verklaard dat hij niet bekend was met de in het vennootschapscontract genoemde en daarbij behorende intentieverklaring.
– de grootte van het maandelijkse voorschot op het winstaandeel volgens het vennootschapscontract door [vennoot sub 1] wordt vastgesteld.
– eiser naast de afrekeningen per kwartaal op basis van gerealiseerde ‘stops’ in het kader van de verdeling van de winst van de v.o.f., in weerwil van het vennootschapscontract, niets uitbetaald heeft gekregen en gesteld noch aannemelijk is geworden dat er verliezen zijn gedeeld door de vennoten.
– toetreding van nieuwe vennoten alleen toegestaan is met toestemming van [vennoot sub 1], eiser niet werd gekend in de toetreding van nieuwe vennoten en geen volledig zicht had op wie zijn medevennoten waren.
– [vennoot sub 1] als enig bevoegd en gemachtigd is tot het in- en uitschrijven van vennoten bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
– de vennoten in persoon noch gezamenlijk naar buiten optreden als vennoten van de v.o.f., maar de vennoten/chauffeurs, zoals [vennoot sub 1] is overeengekomen met [Postbedrijf B] , hun werkzaamheden dienden te verrichten in kleding van [Postbedrijf B] en hun bussen een aanduiding dienden te bevatten inhoudende dat zij in opdracht van [Postbedrijf B] reden.
– in geval eiser wegens ziekte niet kon werken, hij dit bij [vennoot sub 1] diende te melden en [vennoot sub 1] er dan voor zorgde dat hijzelf of een andere vennoot van de v.o.f. de werkzaamheden van eiser zou overnemen. Een soortgelijke procedure gold voor het opnemen van vrije dagen
De rechtbank concludeert daarom dat [vennoot sub 1] en later zijn besloten vennootschap [B.V. vennoot sub 1] in een zodanige overheersende positie verkeerden dat alle overige vennoten – waaronder eiser – geheel van hen afhankelijk waren en daardoor aan hen ondergeschikt waren.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de v.o.f. realiteitsgehalte mist. De naar buiten toe gepresenteerde v.o.f. betreft naar het oordeel van de rechtbank slechts een schijnconstructie. Reeds daarom faalt eisers stelling dat hij in de hoedanigheid van vennoot van de v.o.f. als ondernemer dient te worden aangemerkt.
Geef een reactie