De RVO wees enkele TVL-aanvragen onterecht af, vond een ondernemer in de auto- en motorsportbranche. De behaalde omzet in de van toepassing zijnde referentieperioden zou wel degelijk op eenvoudige en duidelijke wijze blijken uit de overlegde bewijsstukken: de jaarrekening 2019, een brief van de boekhouder en de aangiften vennootschapsbelasting over 2019. Het CBb is het daar echter niet mee eens en oordeelt dat de afwijzingen terecht waren. Daarbij wordt onder anderen overwogen dat de ondernemer in zijn aanvragen en aangiften vennootschapsbelasting vijf van elkaar afwijkende omzetten over 2019 overlegde.
Afwijzingen RVO vanwege onvoldoende onderbouwing omzet
De onderneming diende aanvragen in voor een subsidie op grond van de TVL 1 over de periode juni tot en met september 2020 en op grond van de TVL over Q4 2020 en Q1 2021. De aanvragen voor de periode Q4 2020 en Q1 2021 werden door de RVO afgewezen, ook in de bezwaarfase. Daaraan werd ten grondslag gelegd dat het bedrijf de omzet in de van toepassing zijnde referentieperioden onvoldoende heeft onderbouwd. De hoogte van de omzet die de BV in het kader van de verschuldigde omzetbelasting heeft aangegeven bij de Belastingdienst leidt volgens de RVO niet tot de conclusie dat het bedrijf in aanmerking komt voor subsidie. Voor zover de auto- en motorsportonderneming is vrijgesteld van het doen van aangifte omzetbelasting, geldt dat het bedrijf haar omzet niet duidelijk en eenduidig met andere documenten heeft aangetoond, voerde de uitvoeringsorganisatie aan. Nu het bedrijf niet heeft aangetoond dat zij (voldoende) omzet heeft gemaakt in de van toepassing zijnde referentieperioden, voldoet zij niet aan de voorwaarden voor subsidieverlening op grond van de TVL 1, respectievelijk TVL.
Rechtszaak bij CBb
De onderneming spande een zaak aan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) over de afwijzingen. Inzet van de beroepen is of de RVO zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van (voldoende) omzet van de onderneming in de van toepassing zijnde referentieperioden om in aanmerking te komen voor subsidie.
Omzet moet duidelijk blijken
De BV heeft in haar aanvragen vermeld dat zij geen omzetbelasting hoeft te betalen over het grootste gedeelte van haar omzet. Zoals de ondernemer ter zitting ook heeft erkend, betekent dat dat op grond van de in de TVL-regeling genoemde bepalingen, het bedrag van de omzet in de van toepassing zijnde referentieperioden op eenvoudige en duidelijke wijze moet blijken uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk. Met de RVO is het College van oordeel dat aan de hand van de door de onderneming overgelegde stukken en de door haar gegeven toelichting niet kan worden vastgesteld wat de omzet van het bedrijf in de referentieperioden was. De (informatie over de) jaarrekening 2019 biedt dit inzicht niet omdat enkel de omzet op jaarbasis is weergegeven. De overgelegde brief van de accountant van 18 februari 2021 biedt dat inzicht evenmin, omdat daaruit alleen blijkt dat de accountant op verzoek van de ondernemer bevestigt dat de onderneming haar omzetten over 2019 heeft gerealiseerd in de maand oktober van dat jaar. Daarbij heeft het bedrijf vijf van elkaar afwijkende aangiften vennootschapsbelasting overgelegd met een afwijkende omzet over 2019. Het bedrijf heeft over 2019 in haar aanvragen en aangiften vennootschapsbelasting in volgorde van chronologie de volgende omzetten opgegeven: € 257.013,-, € 1.061.163,-, € 1.094.453,-, € 1.286.513,-, € 1.624.802,-, € 91.640,- en € 1.624.802,-. Het College merkt hierbij op dat het bedrijf geen aangiften per kalenderkwartaal, maar slechts aangiften met jaaromzetten heeft ingediend. Dat betekent dat uit die aangiften, wat daar verder ook van zij, de omzet niet kan worden afgeleid en ook niet of en in hoeverre deze omzet aan de van toepassing zijnde referentieperioden kan worden toegerekend. Verder roept vragen op dat alle omzet in 2019 is behaald in oktober 2019. De ondernemer heeft hierover, ook ter zitting, geen verhelderende toelichting gegeven. Omdat de omzet in de voor de onderneming geldende referentieperioden niet op eenvoudige en duidelijke wijze kan worden vastgesteld, heeft de RVO de aanvragen terecht afgewezen. Dat de ondernemer, zoals hij ter zitting heeft gesteld, door de RVO op een fraudepreventielijst zou zijn geplaatst, met de afwijzing tot gevolg, is door de RVO ter zitting betwist en het College heeft hiervoor in het dossier ook geen aanknopingspunten gevonden.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2022:499
G Timmerman zegt
Snelle jongens, in één (boek)jaar voor één belasting(soort) bestaan bij hen vijf begrippen “omzet”. Dat is nou echt “leuker kunnen we het niet maken”