Een accountant-administratieconsulent, tevens fiscalist, wordt verweten dat hij een leningovereenkomst valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen opmaken en deze vervolgens ter overtuiging aan de Belastingdienst heeft verstrekt. En dat terwijl hij wist dat dat de overeenkomst was geantedateerd en daarnaast inhoudelijk niet conform de waarheid was.
Een accountant-administratieconsulent, tevens fiscalist, wordt door het OM verweten dat hij een leningovereenkomst valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft doen opmaken en deze vervolgens ter overtuiging aan de Belastingdienst heeft verstrekt. En dat terwijl hij wist dat dat de overeenkomst was geantedateerd en daarnaast inhoudelijk niet conform de waarheid was. Ook wordt hij verweten dat hij onvoldoende zorgvuldig is geweest bij het verwerken van gegevens die van de cliënte zijn verkregen met het oog op aangiften omzetbelasting over het eerste kwartaal 2012, nu er meer dan voldoende twijfel bestond over de juistheid van die informatie die heeft geleid tot de onderscheiden belastingaangiften. Tot slot zou hij hebben nagelaten om (tijdig) een Wwft-melding te doen.
Gronden van de beslissing
De Accountantskamer vindt dat met betrekking tot de klacht over de valse leningovereenkomst van de accountant verwacht had mogen worden dat hij, alvorens een overeenkomst te concipiëren en na ondertekening door partijen deze aan de Belastingdienst in te zenden, nader onderzoek zou hebben gedaan naar het daadwerkelijk bestaan van de geldlening en de veronderstelde goederenstroom (paarden). De Accountantskamer stelt voorts vast dat de overeenkomst van geldlening, die door de accountant is opgesteld, ten minste op twee plaatsen zodanige onjuistheden bevat, dat daarmee op zijn minst een verkeerde indruk kan worden gewekt ten aanzien van hetgeen tussen partijen is afgesproken.
Volgens de Accountantskamer zijn er tenminste drie momenten geweest waarop de accountant deze onjuistheden had kunnen zien: bij toezending van de overeenkomst aan partijen; bij ontvangst van de door partijen ondertekende overeenkomst en bij toezending van de overeenkomst aan de Belastingdienst. Als de accountant slechts éénmaal de overeenkomst zou hebben gezien (bij toezending aan partijen) zou het niet zien van de onjuistheden wellicht nog verschoonbaar zijn geweest, maar nu hij dit ook bij ontvangst van partijen en bij toezending aan de Belastingdienst over het hoofd heeft gezien, kan er volgens de Accountantskamer van verschoonbaarheid geen sprake meer zijn en valt deze onzorgvuldigheid hem aan te rekenen. Dit geldt te meer nu hij de overeenkomst de derde keer zag in het kader van het verstrekken van informatie aan de Belastingdienst.
BTW-aangiften
Naar het oordeel van de Accountantskamer is de AA tekortgeschoten in de van hem te verlangen opmerkzaamheid, nu er voldoende aanwijzingen waren, die bij hem twijfel hadden moeten doen rijzen aan de juistheid van de facturen, die ten grondslag lagen aan de BTW-aangiften, bezien in samenhang met de bedragen die werden teruggevraagd bij alle aangiften. De Accountantskamer trekt hier een parallel met de uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid voortvloeiende verplichting die ingevolge de standaard voor Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten (NVCOS 4410) rust op de accountant die bij de uitvoering van die opdracht constateert dat gegevens die door de leiding van de entiteit zijn verstrekt, onbevredigend zijn. Hij dient dan volgens die standaard te overwegen om alsnog inlichtingen bij die leiding in te winnen of verkregen toelichtingen te verifiëren. Als de accountant dat had gedaan, en dat kon op grond van in ieder geval voormeld fundamenteel beginsel van hem worden gevergd, was het vervalsen van de facturen mogelijk eerder aan het licht gekomen, en was er mogelijk geen aangifte ingediend over het in de rechtszaak aan de orde zijnde kwartaal. Dat de Belastingdienst destijds, in eerste instantie, geen vraagtekens heeft gezet bij de eerdere aangiften en de facturen, ontsloeg de accountant niet van de op hem rustende verplichtingen.
Wwft-melding
Als verweer tegen de klacht dat de hij een ongebruikelijke transactie als bedoeld in de Wwft niet (tijdig) heeft gemeld, heeft de accountant aangevoerd dat er geen sprake was van een onverklaarbare discrepantie tussen de geld- en goederenstromen, omdat aan de goederenstroom van paarden een mondeling overeengekomen geldlening vooraf ging, die geformaliseerd is door middel van een schriftelijke overeenkomst van geldlening. Volgens de Accountantskamer maakt het kennelijke betoog van de accountant dat de goederenstroom (van paarden) volledig gedekt werd door het aangaan, dan wel aangegaan zijn, van een lening door de leverancier, echter niet dat het niet kan worden aangemerkt als een ongebruikelijke transactie in de zin van de Wwft, laat staan dat de accountant mocht menen dat hij ieder verband met crimineel handelen kon uitsluiten. De accountant beschikte over zoveel en zodanige feiten en omstandigheden die wezen in de richting van een ongebruikelijke transactie dat hij een melding ongebruikelijke transactie niet heeft mogen nalaten. Door die melding op dat moment na te laten heeft de accountant de voor hem geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag niet in acht genomen.
Maatregel
De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat de AA in een verregaande mate van naïviteit de signalen van fraude heeft gemist. Daardoor heeft hij gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en professionaliteit. Ten voordele van betrokkene is meegewogen dat aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.
Procedurenummer 15/2041 Wtra AK
Geef een reactie