Het aanmerken van een kind als fiscaal partner is niet per definitie onjuist. Dat schrijft staatssecretaris van Financiën Menno Snel in antwoord op vragen van de Kamerleden Renske Leijten en Bart van Kent (SP).
Aanleiding was een casus waarin een vader aan zijn dochter (ouder dan 27) en kleinkinderen na haar scheiding onderdak verschaft. Door de komst van zijn dochter worden vader en dochter gezien als fiscale partners en verliest de dochter haar zorgtoeslag en haar kindgebonden budget. De Kamerleden vragen zich af of dat rechtvaardig is. Zij vragen zich af waarom er bij bloedverwantschap in de eerste graad bij de toeslagen mogelijkerwijs sprake van partnerschap, terwijl bij de schenk- en erfbelasting sprake is van een kind.
Voorwaarden uitgebreid
Volgens de staatssecretaris is het basispartnerbegrip overal hetzelfde, maar in afzonderlijke wetten uitgebreid of de voorwaarden zijn aangevuld. Op basis van objectieve criteria wordt bepaald of sprake is van partnerschap en wanneer het partnerschap begint en ophoudt te bestaan. Ongehuwd samenwonenden met een gezamenlijk kind, een gezamenlijke eigen woning of een gezamenlijke pensioenregeling worden als elkaars partner worden aangemerkt als zij in de basisregistratie personen staan ingeschreven op hetzelfde woonadres.
Samengestelde gezinnen
Snel voegt toe dat daarvoor is gekozen om te voorkomen dat ongehuwd samenwonenden die kinderen in hun gezin hebben uit een andere relatie (‘samengestelde gezinnen’) een aanzienlijk voordeel zouden kunnen genieten. Niet als partner wordt aangemerkt een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de belanghebbende of belastingplichtige, tenzij beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt. Indien beiden de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt, wordt verondersteld dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Volgens Snel wordt in de casus voldaan aan de hiervoor omschreven criteria inzake de bepaling voor samengestelde gezinnen en gaat het om twee personen die de leeftijd van 27 jaar hebben bereikt. Snel voegt toe: ‘Hierbij merk ik op dat het partnerschap naast negatieve gevolgen voor de aanspraak op (een) toeslag(en) positieve gevolgen kan hebben in de inkomstenbelasting.’
Basispartnerschap
De Kamerleden vroegen verder of Snel voornemens is om de criteria voor partnerschap in verschillende wetten meer met elkaar in lijn te brengen. Dat is hij niet van plan: ‘De vastlegging van het partnerbegrip in de AWR heeft ertoe geleid dat voor alle fiscale wetten hetzelfde basispartnerbegrip geldt. In de inkomstenbelasting en toeslagen zijn aanvullende, objectief toetsbare, partnercategorieën opgenomen, die met elkaar in overeenstemming zijn. Door dit volledig geharmoniseerde partnerbegrip in de inkomstenbelasting en toeslagen is het stelsel juist vereenvoudigd. Dit heeft geleid tot duidelijkere regelgeving voor de burger, administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging van de uitvoering voor de Belastingdienst. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven geldt het basispartnerbegrip ook in de schenk- en erfbelasting en is vanwege het specifieke karakter ervan een aantal aanvullende eisen gesteld. Voor de fiscaliteit en toeslagen is dus het uitgangspunt dat partnerschap aan de hand van objectieve criteria kan worden bepaald.’
Geef een reactie