De Hoge Raad oordeelt dat het in het Unierecht verankerde hoorrecht voordat een besluit wordt genomen dat iemands belangen op nadelige wijze kan beïnvloeden niet altijd hoeft te betekenen dat de fiscus een belastingplichtige uitnodigt voor een hoorgesprek.
De zaak was aangespannen door iemand die op 10 december 2013 aangifte BPM had gedaan in verband met de registratie van een Mercedes uit Duitsland. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op, maar nadat de man een bezwaarschrift indiende werd de aanslag door de fiscus verlaagd. De man vond niettemin dat hij was geschaad in zijn hoorrecht, omdat de naheffingsaanslag was opgelegd voordat hij zijn bezwaar mondeling kon toelichten.
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2019:393
De Hoge Raad oordeelt daarover nu anders. ‘Het hoorrecht houdt in dat de betrokkene de gelegenheid wordt geboden zijn standpunt over een voorgenomen bezwarend besluit naar behoren kenbaar te maken (vgl. HvJ 9 november 2017, Teodor Ispas, C-298/16, ECLI:EU:C:2017:843, punt 26, en HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3467)’, spreekt de Hoge Raad uit. ‘Uit het recht van de Unie vloeit niet voort dat het bij een bestuursorgaan naar voren brengen van een zienswijze over een voorgenomen bezwarend besluit, alleen naar behoren kan plaatsvinden indien dit mondeling geschiedt. Het recht van de Unie schrijft niet voor in welke vorm (mondeling of schriftelijk) de belanghebbende deze zienswijze aan het bestuursorgaan kenbaar moet kunnen maken. Wel mag de vorm waarvoor het bestuursorgaan kiest geen hindernis vormen voor de belanghebbende om van zijn recht gebruik te maken. Dit betekent dat als de belanghebbende is uitgenodigd om schriftelijk zijn standpunt kenbaar te maken en hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid en aldus zijn standpunt naar behoren kenbaar heeft kunnen maken, het recht van de Unie niet eist dat hij wordt uitgenodigd voor een hoorgesprek.’
Geef een reactie