Een RA die als executeur optreedt bij de erfenis van zijn ouders heeft het flink aan de stok gekregen met zijn voormalige schoonzus. Die verwijt hem onder andere 322.000 euro aan vermogen van zijn ouders te hebben verduisterd bij het verzorgen van hun administratie. Bij de Accountantskamer blijft van de tuchtrechtelijke klachten, die ze naast civiele procedures tegen de RA indiende, echter niets over. Een deel daarvan is niet-ontvankelijk. Een klacht over zijn handelen als executeur van de nalatenschappen is weliswaar ontvankelijk, maar ongegrond. De klacht is onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Uitpraken: 18-932 RA & 18-2082 RA
Verduistering en verkeerde boedelbeschrijving
De RA is behalve executeur ook één van de erfgenamen van zijn ouders. De klagende vrouw was tot diens overlijden gehuwd met een broer van de RA. Zij is de wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige zoon, die ook één van de andere erfgenamen is van vader en moeder. In één van de twee tuchtzaken verweet de vrouw haar voormalige zwager, die ruim 30 jaar had opgetreden als boekhouder van zijn ouders, geld van hen te hebben verduisterd. Bovendien zou hij foutieve beschrijvingen van de boedels van vader en moeder hebben opgemaakt en weigeren de andere erfgenamen rekeningafschriften over de periode tussen het overlijden van moeder en dat van vader toe te sturen, terwijl hij hiertoe als executeur wel gehouden is.
Onrechtmatige toe-eigening niet aannemelijk gemaakt
Voor zover de klacht met betrekking tot de verduistering ontvankelijk is overweegt de Accountantskamer: ‘Volgens klaagster heeft betrokkene de fundamentele beginselen die hij als accountant op grond van de VGC en de VGBA moet naleven, geschonden in de periode dat hij administratieve werkzaamheden voor vader en moeder verrichtte. Betrokkene heeft zijn ouders misleid zodat hij vermogen kon verduisteren, hetzij door overboekingen van de deposito’s, hetzij door opnames te doen met de pinpas(sen) waarover betrokkene en zijn echtgenote beschikte(n), aldus klaagster. Ter onderbouwing van dit verwijt is verwezen naar de dagvaarding in de procedure bedoeld in 2.4 van deze uitspraak en naar daarbij gevoegde stukken, waaronder belastingaangiften en rekeningafschriften. Daaruit blijkt onder meer dat er op de rekeningafschriften te weinig rente is bijgeschreven en dat de bedragen die jaarlijks zijn opgegeven in de belastingaangiften van de ouders als vermogen op depositorekeningen, op onverklaarbare wijze uiteenlopen. Gezien de hoogte van gepinde bedragen en het uitgavenpatroon van de ouders is er reden om te betwijfelen of de ouders de gepinde bedragen zelf besteed hebben, aldus klaagster. Betrokkene heeft in het verweerschrift herhaald wat hij ook heeft aangevoerd in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van de kantonrechter van 9 april 2018. Zijn ouders hadden alleen een AOW-uitkering. Die was niet toereikend om hun uitgaven te kunnen bekostigen. In de jaren voorafgaande aan hun overlijden hadden zij ook aanzienlijke zorgkosten. Ze hebben daarnaast schenkingen gedaan. Om dat alles mogelijk te maken, hebben zij ingeteerd op hun vermogen, aldus betrokkene. […] Op de zitting heeft betrokkene nog verklaard dat hij niet beschikte over pinpassen behorende bij de bankrekeningen van vader en moeder en dat bij de belastingaanslagen die zijn opgelegd, niet is afgeweken van de aangiften. Hij heeft verder enkele bedragen die als vermogen zijn opgegeven in diverse belastingaangiften toegelicht. Ter verklaring van door klaagster gesignaleerde verschillen in die aangiften heeft hij uitgelegd dat er regelmatig andere deposito’s werden geopend in het streven naar een zo hoog mogelijk rendement. De Accountantskamer is van oordeel dat klaagster tegenover de gemotiveerde betwisting van haar stellingen door betrokkene, niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene zich in de periode vanaf 1 januari 2013 tot het overlijden van zijn ouders/zijn moeder op onrechtmatige wijze gelden uit het vermogen van zijn ouders/zijn moeder heeft toegeëigend.’
Boedelbeschrijvingen: niet meer dan slordigheden
Ook bij het klachtonderdeel over de boedelbeschrijvingen ziet de Accountantskamer geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen: ‘Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden als executeur heeft betrokkene zich evenmin aan de fundamentele beginselen gehouden, zo heeft klaagster aangevoerd. Klaagster leidt dit onder meer af uit het feit dat betrokkene meerdere boedelbeschrijvingen heeft opgemaakt die zowel niet correct zijn als grote verschillen vertonen. Dat ze niet correct zijn blijkt volgens klaagster uit de stukken en berekeningen die zij ook ten grondslag heeft gelegd aan klachtonderdeel a. Het verwijt van klachtonderdeel a. dat betrokkene zich gelden uit het vermogen van zijn ouders heeft toegeëigend is hiervoor onterecht bevonden en om die reden is ook het verwijt dat de boedelbeschrijvingen onjuist zijn ongegrond. Op de zitting heeft betrokkene erkend dat er fouten zaten in de boedelbeschrijvingen en dat hij dat bij het opmaken had moeten onderkennen. Dat vormt een verklaring voor de verschillen in de beschrijvingen. De Accountantskamer houdt het ervoor dat de verschillen tussen de versies terug te voeren zijn op slordigheden. Die zijn van onvoldoende gewicht om ze tuchtrechtelijk relevant te doen zijn.’
Uitlatingen civiele procedure
Uitlatingen die in een civiele procedure namens de RA zijn gedaan waren volgens de voormalige schoonzus in strijd zijn met de waarheid en in strijd met wat de RA in een andere zaak op een eerdere zitting van de Accountantskamer heeft verklaard, betoogde de voormalige schoonzus in een tweede tuchtzaak. Daarover spreekt de Accountantskamer uit dat het niet aannemelijk is geworden dat die uitlatingen bewust onjuist of misleidend en dus te kwader trouw zijn gedaan of naar hun aard moeten worden beschouwd als het accountantsberoep in diskrediet brengend. Sterker nog: ‘Bij een vergelijking van deze verklaring met de uitlatingen in de dupliek ziet de Accountantskamer geen enkele grond voor het oordeel dat beide haaks op elkaar staan. Met zijn verklaring ter zitting van 5 november 2018 heeft betrokkene zich immers niet op het standpunt gesteld als accountant van zijn ouders (wat dat ook moge betekenen) te zijn opgetreden, maar louter uiteengezet welke concrete werkzaamheden hij namens en ten behoeve van zijn ouders/moeder heeft verricht in aanvulling op wat zijn ouders/zijn moeder zelf deden/deed in het kader van het beheer van en het beschikken over hun/haar financiële middelen. Wat daarover is vermeld in de dupliek is beknopter, maar niet in strijd met die uiteenzetting. Nu niet gebleken is dat betrokkene in de dupliek een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen over (de aard en de reikwijdte van) de werkzaamheden voor zijn ouders is de klacht ongegrond.’
Geef een reactie