Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft een informatiebeschikking vernietigd die de fiscus aan een man had opgelegd in verband met inkomsten uit het buitenland die hij niet had opgegeven in zijn IB-aangifte. Het ging bij de gevraagde stukken om correspondentie die de advocaat van de man voerde met zijn cliënt.
De Inspecteur stelde dat het verschoningsrecht niet zou gelden voor stukken van de advocaat die relevant zijn voor de belastingheffing, maar het Hof oordeelt daar anders over. Voor het antwoord op de vraag of het verschoningsrecht overlegging van stukken en/of correspondentie verhindert is volgens het Hof niet van belang of deze informatie voor de belastingheffing van belang zou (kunnen) zijn. Enkel van belang is of deze stukken aan de advocaat als zodanig zijn toevertrouwd.
Vliegtuigongeluk Turkish Airlines
De man was in 2009 gewond geraakt als gevolg van een vliegtuigongeluk met een Boeing van Turkish Airlines nabij Schiphol. Na procedures kreeg hij van zowel Boeing als Turkish Airlines schadevergoedingen uitgekeerd. In de claim eiste zijn advocaat een vergoeding wegens verlies van inkomsten uit het buitenland. Die inkomsten had hij echter niet opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. De fiscus wilde vervolgens meer informatie over onder andere de settlement demand (de claim zoals die is ingediend in Amerika) en legde daartoe informatiebeschikkingen op.
Verschoningsrecht
Bij het Hof was in geschil of dat terecht was. De advocaat en de man beriepen zich er onder andere op dat de informatie uit een in beslag genomen ordner onder het verschoningsrecht valt. Het Hof overweegt met betrekking tot het argument van de fiscus dat het verschoningsrecht niet zou gelden voor stukken van de advocaat die relevant zijn voor de belastingheffing als volgt:
‘De Hoge Raad heeft in het voormelde arrest van 1 maart 1985 (nr. 6667, ECLI:NL:HR:1985:AC9066) beslist dat bij de vraag of informatie aan de advocaat als zodanig is toevertrouwd heeft te gelden dat geen algemeen onderscheid mag worden gemaakt tussen vertrouwelijke en minder vertrouwelijke gegevens, omdat het verschoningsrecht ten doel heeft cliënten en andere belanghebbenden de zekerheid te geven dat zij vrijelijk met de advocaat kunnen communiceren. De stelling dat alle correspondentie en de aan derden in verband met een te voeren procedure verstrekte informatie als minder of niet vertrouwelijk buiten het verschoningsrecht zou moeten vallen, moet gelet hierop worden verworpen.
4.6.2.
In het geval tot de stukken die aan de advocaat als zodanig zijn vertrouwd in geen geval zouden kunnen worden gerekend de correspondentie en de stukken die van (enig) belang (kunnen) zijn voor de belastingheffing, is naar het oordeel van het Hof niet langer gewaarborgd dat een ieder zich vrij en zonder vrees voor openbaarmaking van wat wordt besproken en/of wordt geschreven om bijstand en advies tot zijn advocaat moet kunnen wenden. Voor het antwoord op de vraag of het verschoningsrecht overlegging van stukken en/of correspondentie verhindert is daarom niet van belang of deze informatie voor de belastingheffing van belang zou (kunnen) zijn. Enkel van belang is of deze stukken aan de advocaat als zodanig zijn toevertrouwd. Nu de advocaat zich voor alle stukken in de ordner op het verschoningsrecht heeft beroepen en overigens gesteld noch gebleken is dat zich in de ordner stukken bevinden die niet aan hem in de hoedanigheid van advocaat zijn toevertrouwd, danwel dat deze stukken op enige wijze zijn geopenbaard, strekt het verschoningsrecht zich uit tot alle stukken in de ordner.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de informatie die in de ordner is opgenomen met schending van het verschoningsrecht is verkregen en daarom niet mag worden gebruikt voor de belastingheffing (HR 12 maart 1997, nr. 30.478, BNB 1997/146). Het Hof stelt vast dat elke vraag uit de brief van 13 november 2014, kenmerk “ [kenmerk] -inkomsten/vermogen buitenland”, uitsluitend berust op informatie die is opgenomen in de ordner en gelet op de onrechtmatige verkrijging van de ordner door de Inspecteur niet had mogen worden gesteld. Van schending van de in artikel 47 van de AWR opgenomen verplichting is gelet op het voorgaande geen sprake. De informatiebeschikking van 22 december 2014 is ten onrechte gegeven en moet worden vernietigd. Aan de stellingen van belanghebbende die zien op de onrechtmatige “doorzoeking” van de woning wordt derhalve niet meer toegekomen.’
Geef een reactie