Uitspraak: 18-2401 AA
De AA zou onder andere ten onrechte geld van een cliënt hebben geleend om zijn zaak mee op te starten en het concurrentiebeding in zijn contract hebben geschonden door werk voor cliënten van het kantoor te doen. Daardoor had het kantoor naar eigen zeggen cliënten verloren. Ook was hij toen hij nog voor het kantoor werkte onzorgvuldig geweest in de uitvoering van zijn werkzaamheden, stelde zijn voormalige werkgever. Bovendien zou hij een zelf opgestelde jaarrekening hebben beoordeeld en zich negatief hebben uitgelaten over het accountants- en belastingadvieskantoor.
De Accountantskamer ziet echter geen grond voor een tuchtrechtelijke veroordeling en verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. Met betrekking tot de geldlening heeft de AA voldoende maatregelen genomen om zijn objectiviteit te waarborgen, oordeelt de tuchtrechter. Er is bovendien geen sprake van schending van het concurrentiebeding, omdat de AA de betreffende werkzaamheden heeft verricht met toestemming van zijn voormalige werkgever en hij hen bovendien van die werkzaamheden op de hoogte heeft gehouden. De klanten die het kantoor verloren heeft zijn klant geworden van de andere oud-werknemer en tussen de voormalige werkgever en de andere oud-werknemer bestond geen concurrentiebeding.
Dat de AA werkzaamheden onzorgvuldig zou hebben verricht is door het accountants- en belastingadvieskantoor ook niet aannemelijk gemaakt, oordeelt de Accountantskamer. De AA heeft voor wat betreft de bedreiging van zijn onafhankelijkheid met betrekking tot de samenloop van een samenstellingsopdracht en beoordelingsopdracht voldoende maatregelen getroffen om zijn onafhankelijkheid te waarborgen. Zijn voormalige werkgever heeft niet aannemelijk gemaakt dat de AA zich op onbehoorlijke wijze negatief heeft uitgelaten over het kantoor. De klacht is daarom in al haar onderdelen ongegrond.
Geef een reactie