Accountant Gert Slijkhuis van AuditNL Oost heeft bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) bakzeil gehaald in de zaak die hij aanspande over het betalen van dubbele toezichtkosten. AuditNL Oost betaalt aan de AFM en aan de NBA, terwijl de eerste het toezicht uitbesteedt aan de tweede, was zijn redenering. Volgens het CBb is echter geen sprake van dubbele kosten. Over de stelling dat de kosten die in rekening zijn gebracht voor de uitvoering van de kwaliteitstoetsing niet in verhouding staan tot de werkelijk bestede uren overweegt het CBb dat de NBA per verrichte toetsing een vast tarief in rekening brengt. Om die reden is het niet relevant hoe lang een kwaliteitstoetsing of een hertoetsing heeft geduurd.
Uitspraak: ECLI:NL:CBB:2019:541
Aan de AFM maakt Slijkhuis jaarlijks € 3000 over, maar in de praktijk kijkt de toezichthouder alleen naar de zeven grootste accountantskantoren en niet naar kleine organisaties. Dat doet de NBA wel, door ongeveer een keer per vier jaar een bezoek af te leggen. Dat kost € 1.650 per dossier, plus eventuele extra kosten als het dossier niet aan de kwaliteitseisen voldoet.
Sneaky convenant
Slijkhuis moest vorig jaar € 5.000 betalen voor een hertoetsing en tekende vergeefs bezwaar aan bij de NBA-klachtencommissie. Die wees op een convenant uit 2012. Daarin is afgesproken dat de NBA namens de AFM de kleinere organisaties controleert en daar de aan Slijkhuis in rekening gebrachte tarieven voor rekent. Maar dat convenant is volgens Slijkhuis niet aan de grote klok gehangen en op een ‘sneaky’ manier gepubliceerd. Hij noemt de NBA een regelmachine. ‘Ik heb het idee dat we keihard worden genaaid’, meldde hij op zitting. Andere kleine kantoren klagen niet omdat ze bang zijn voor sancties, denkt Slijkhuis. Hij wil met zijn collega’s de barricaden op.
CBb: geen sprake van dubbele kosten
Bij de rechter heeft Slijkhuis echter geen succes. Ten aanzien van de vraag of de NBA de kosten van de kwaliteitstoetsing en de hertoetsing bij AuditNL Oost in rekening heeft mogen brengen zoals zij heeft gedaan, overweegt het College als volgt.
Uit de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen, de Wet op het accountantsberoep en de Wet bekostiging financieel toezicht volgt dat zowel de NBA als de AFM minimaal éénmaal in de zes jaar een kwaliteitscontrole dient uit te voeren bij accountantsorganisaties die geen wettelijke controles verrichten bij organisaties van openbaar belang. Om te voorkomen dat bij deze accountantsorganisaties twee keer een gelijksoortige toets wordt uitgevoerd door twee verschillende organisaties hebben de NBA en de AFM bij het convenant afgesproken dat in beginsel de NBA de kwaliteitstoetsingen uitvoert. Dit houdt weliswaar in dat de NBA een taak van de AFM heeft overgenomen, maar dit betekent niet dat deze taak in de plaats is gekomen van de kwaliteitstoetsingen die de NBA zelf dient te verrichten op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen, spreekt het CBb uit. Verder volgt uit de genoemde regelgeving dat zowel de AFM als de NBA een bijdrage vragen voor de uitvoering van hun taak. De AFM brengt, op grond van artikel 13 van de Wet bekostiging financieel toezicht, jaarlijks een bedrag in rekening voor het doorlopende toezicht en de NBA brengt, op grond van artikel 30, tweede lid, van de Wet op het accountantsberoep in verbinding met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening op de kosten kwaliteitsbeoordelingen een tarief in rekening voor de uitvoering van een kwaliteitstoetsing.
Anders dan AuditNL Oost stelt zou de NBA dus ook zonder het convenant de kosten voor de uitvoering van een kwaliteitstoetsing bij haar in rekening brengen, spreekt het CBb uit. De NBA dient immers éénmaal in de zes jaar een kwaliteitscontrole bij AuditNL Oost uit te voeren. Het bedrag dat AuditNL Oost verschuldigd is aan de AFM heeft enkel betrekking op het doorlopende toezicht en dient AuditNL Oost jaarlijks te betalen, ook in de jaren dat geen kwaliteitstoetsing wordt uitgevoerd. Van dubbele kosten voor de uitvoering van de kwaliteitstoetsingen is dus geen sprake.
‘Kosten niet in verhouding tot uren’
AuditNL Oost voerde ook nog aan dat de kosten die in rekening zijn gebracht voor de uitvoering van de kwaliteitstoetsing niet in verhouding staan tot de werkelijk bestede uren. Ten aanzien van de hoogte van de bij AuditNL Oost in rekening gebrachte bedragen voor de uitvoering van de kwaliteitstoetsing en de hertoetsing overweegt het College als volgt.
Uit artikel 19, tweede lid, aanhef en onder h, van de Wet op het accountantsberoep volgt dat de ledenvergadering van de beroepsorganisatie een verordening vaststelt met betrekking tot de tarieven die in rekening worden gebracht voor de werkzaamheden van een kwaliteitstoetsing. Dit is de Verordening op de kosten kwaliteitsbeoordelingen. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van deze verordening bepaalt dat per verrichte toetsing of hertoetsing een tarief in rekening wordt gebracht volgens een tarieventabel. Hieruit volgt dat de ledenvergadering de tarieven, die in rekening worden gebracht voor de uitvoering van een kwaliteitstoetsing, niet afhankelijk heeft gesteld van het aantal uren dat is besteed aan een toetsing, maar dat per verrichte toetsing een vast tarief in rekening wordt gebracht. Om die reden is het niet relevant hoe lang een kwaliteitstoetsing of een hertoetsing heeft geduurd. De ledenvergadering heeft bij het vaststellen van de tarieven wel rekening gehouden met de grootte van de accountantsorganisatie (in termen van het aantal werkzame accountants en omzet). Zo volgt uit de tarieventabel dat het tarief voor de uitvoering van een toetsing van een accountantspraktijk van categorie III € 2.350,- bedraagt en dat het tarief van de hertoetsing € 4.155,- bedraagt. Weliswaar kunnen deze tarieven in individuele gevallen aan de hoge kant zijn, maar gelet op het feit dat de kosten van een kwaliteitstoetsing slechts eenmaal in de zes jaar in rekening worden gebracht en de kosten van een hertoetsing zich alleen voordoen indien daar aanleiding voor is, is het College van oordeel dat deze tarieven niet onevenredig hoog zijn, ook wanneer daarbij de jaarlijkse kosten van de AFM in aanmerking worden genomen.
Evenmin slaagt de stelling van AuditNL Oost dat de toetsing van een wettelijk controledossier de toetser geen extra werkzaamheden bezorgt. Vanwege het convenant heeft de NBA de beoordeling van de wettelijke controledossiers overgenomen van de AFM. Hiermee heeft de NBA een extra taak op zich genomen, naast de uitvoering van de kwaliteitscontroles die hij al deed op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen. Voor zover AuditNL Oost zich erop beroept dat uit de NVCOS volgt dat de wettelijke controles en de vrijwillige controles op dezelfde manier moeten worden behandeld, overweegt het College dat uit artikel 1, eerste lid, van deze voorschriften volgt dat zij slechts van toepassing zijn op opdrachten die een accountant uitvoert. Deze voorschriften zijn dus niet van toepassing op de kwaliteitstoetsingen door de NBA. Voor zover AuditNL Oost stelt dat de kosten van de toetsingen een te zware aanslag op de liquiditeit zijn, overweegt het College dat zij deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt met bewijsstukken. Daar komt bij dat de NBA AuditNL Oost in het verweerschrift heeft gewezen op de mogelijkheid om de facturen in termijnen te betalen.
Het beroep van AuditNL Oost wordt in alle onderdelen ongegrond verklaard.
Geef een reactie