Als je in kort geding de digitale administratie eist van je voormalige accountant of boekhouder moet je met een goede onderbouwing komen om de voorzieningenrechter mee te krijgen. Simpelweg verwijzen naar een boekenonderzoek door de Belastingdienst en een gerechtelijke procedure waar je de administratie voor nodig hebt is al snel onvoldoende. Dat blijkt wel uit het kort geding dat het bedrijf Unit17 onlangs aanspande tegen het administratie- en belastingkantoor dat voorheen de boekhouding voor Unit17 verrichtte. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van Unit17 onvoldoende onderbouwd zijn en zich veel beter lenen voor behandeling in een bodemprocedure dan in een kort geding.
Mondkapjeshandel
Het in ‘s-Hertogenbosch gevestigde Unit17 was aanvankelijk gericht op de handel in refurbished telefoons. Het bedrijf werd opgericht door twee ondernemers via hun persoonlijke holdings. Een van de twee besloot vorig jaar met een andere partij samen in de mondkapjeshandel te gaan en verkocht zijn aandeel in Unit17. Omdat Unit17 beschikte over een vergunning als bedoeld in artikel 23 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 werd de mondkapjeshandel met instemming van zijn voormalige zakenpartner ondergebracht in Unit17. Unit17 speelde bij de handel een faciliterende rol.
Miljoenen verdwenen?
De mondkapjeshandel leidde echter snel tot een heftig geschil tussen de twee oprichters van Unit17. De oprichter die niet in de mondkapjeshandel stapte liet in september 2020 de bankrekening die speciaal was geopend voor de handel in mondkapjes blokkeren, nadat hij had geconstateerd dat van die rekening grote geldbedragen (in totaal bijna € 20 miljoen) waren overgemaakt naar een vijftal (voor Unit17 deels onbekende) partijen.
Vordering richting administratie- en belastingkantoor
Dat conflict leidde ook tot een geschil tussen de ondernemer en het administratie- en belastingkantoor dat de boekhouding van Unit17 verzorgde. Unit17 vroeg verschillende keren administratieve gegevens van het kantoor op en liet uiteindelijk bewijsbeslag en conservatoir beslag tot afgifte leggen op administratieve bescheiden. De bescheiden zijn in gerechtelijke bewaring genomen. Ook werd een bodemprocedure tegen de voormalige zakenpartner gestart die in de mondkapjeshandel was gegaan.
Kort geding: geen spoedeisend belang
Bij de rechtbank Oost-Brabant vorderde Unit17 inzage in en afschrift van alle administratie en correspondentie die betrekking heeft op Unit17 die het administratie- en belastingkantoor in bezit heeft. Unit17 heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voldoende spoedeisend belang heeft bij die inzage en afgifte. Unit17 stelt in de dagvaarding slechts in algemene zin dat zij de bescheiden nodig heeft in de bodemprocedure en voor het boekenonderzoek door de Belastingdienst. Het bedrijf heeft verder niet concreet gemaakt wanneer zij de bescheiden nodig heeft, constateert de voorzieningenrechter. Vast staat wel dat Unit17 de bescheiden voorlopig nog niet nodig heeft in het kader van bewijslevering in de bodemprocedure. Ook met betrekking tot het boekenonderzoek door de Belastingdienst heeft Unit17 niet concreet gemaakt wanneer zij over de bescheiden moet kunnen beschikken.
Bodemprocedure geschikter om administratiebegrip te beoordelen
De vorderingen van Unit17 lenen zich ook veel beter voor behandeling in een bodemprocedure dan in een kort geding, oordeelt de voorzieningenrechter. Weliswaar staat tussen partijen niet ter discussie dat Unit17 recht heeft op afgifte van bescheiden die behoren tot haar administratie. Vast staat dat namelijk tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen uit hoofde waarvan opdrachtnemer boekhoudkundige werkzaamheden voor Unit17 heeft verricht. De opdracht is door Unit17 beëindigd. Op grond van het bepaalde in artikel 7:403 lid 2 BW dient een opdrachtnemer aan de opdrachtgever rekening en verantwoording af te leggen over de wijze waarop hij de opdracht heeft uitgevoerd. Aangenomen kan worden dat dit tevens de verplichting omvat voor de opdrachtnemer om bij het einde van de opdracht alles wat hij uit hoofde van de overeenkomst voor de opdrachtgever onder zich heeft aan de opdrachtgever af te dragen of af te geven (Asser/Tjong Tjin Tai 7-IV 2014/115). Deze afgifteplicht ziet niet alleen op materiaal dat de opdrachtnemer van de opdrachtgever heeft aangenomen ten behoeve van de opdracht, maar ook op (een kopie van het) materiaal dat de opdrachtnemer zelf heeft samengesteld om de opdracht te kunnen uitvoeren, zoals een (elektronisch) dossier. Onduidelijk is echter bijvoorbeeld welke van de bescheiden waarvan Unit17 thans inzage en afgifte vordert tot de administratie van Unit17 behoren. Partijen zijn het daarover namelijk niet eens. Volgens het administratie- en belastingadvieskantoor gaat Unit17 uit van een te ruim administratiebegrip. Zij stelt dat zij alles wat zij aan administratie van Unit17 onder zich had, al aan Unit17 heeft afgegeven. Daarmee zou zij hebben voldaan aan rekening en verantwoordingsplicht. De beslagen bescheiden behoren volgens het administratie- en belastingadvieskantoor dan ook niet tot de administratie van Unit17. De voorzieningenrechter kan zonder nader onderzoek niet goed vaststellen welke bescheiden tot de administratie van Unit17 behoren en in hoeverre het administratie- en belastingadvieskantoor die bescheiden al heeft verstrekt. Voor zo’n onderzoek leent een kort geding zich in tegenstelling tot een bodemprocedure niet.
Recht op afgifte staat niet vast
Het valt op voorhand ook geenszins uit te sluiten dat door Unit17 ook beslag is gelegd op bescheiden die formeel niet tot haar administratie behoren, maar tot bijvoorbeeld die van de voormalige zakenpartner en diens persoonlijke vennootschap. Het administratie- en belastingadvieskantoor verzorgt namelijk ook voor hen de boekhouding en zij zijn actief betrokken bij Unit17. Er zal dus mogelijk sprake zijn van enige overlap. Het valt op voorhand voor de voorzieningenrechter op basis van de thans beschikbare gegevens niet eenvoudig vast te stellen of Unit17 recht heeft op afgifte van alle beslagen bescheiden zoals zij vordert. Dat is wel van groot belang, omdat toewijzing van de vorderingen van Unit17 verstrekkende en onomkeerbare gevolgen heeft. Als Unit17 eenmaal kennis heeft genomen van de inhoud van de bescheiden, dan kan dat niet meer ongedaan worden gemaakt als achteraf wordt vastgesteld dat zij toch geen recht had op inzage. Dat noopt de voorzieningenrechter in kort geding tot terughoudendheid bij toewijzing van de vorderingen. Zeker nu Unit17 de bescheiden onder meer wil kunnen gebruiken in het kader van bewijsvoering in de bodemprocedure tegen de voormalige zakenpartner, die zij beschuldigt van het onttrekken van miljoenen euro’s aan het vermogen van Unit17. Uiteraard moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat Unit17 de beschikking krijgt over bewijsmateriaal waar zij achteraf geen recht op blijkt te hebben.
Meer terughoudendheid bij vordering richting boekhouder
Daar komt bij dat Unit17 haar vordering ex artikel 843a Rv in dit geval niet richt tegen de wederpartij zelf, maar tegen een derde, namelijk de boekhouder. Dat is op zichzelf mogelijk, maar dat noopt de voorzieningenrechter wel tot nog meer terughoudendheid bij het toewijzing van een dergelijke vordering (vgl. Rechtbank Rotterdam 5 februari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:CA1942). In dat kader geldt onder meer dat toewijzing van een vordering tot afgifte tegen een derde pas toewijsbaar is nadat de rechter in een procedure tegen de wederpartij heeft vastgesteld dat de opvragende partij in beginsel jegens diens wederpartij recht heeft op afgifte of inzage van de bescheiden, maar de wederpartij daaraan zelf niet kan of wil voldoen (vgl .Rechtbank Oost-Brabant 24 april 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:2308). Daarvan is in dit geval geen sprake. Unit17 heeft tegen de voormalige zakenpartner en diens vennootschap geen vordering ingesteld tot afgifte van de bescheiden, laat staan dat een rechter heeft vastgesteld dat zij tot die afgifte gehouden zijn.
De slotsom is dan ook dat de vorderingen worden afgewezen.
Geef een reactie