
Een poging van de rechtsopvolger van aannemer Previa om bij het gerechtshof Amsterdam alsnog aan een kleine 90 mille te komen via de twee (indirect) bestuurders van een Noord-Hollands accountantskantoor is mislukt. Het is een zoveelste hoofdstuk in een lange juridische strijd tussen beide partijen over de kosten van de verbouwing van een pand van de bestuurders van het accountantskantoor. Het hof oordeelt dat een eerder vonnis (waarin de hoofdelijke aansprakelijk van de bestuurders voor de door Previa geleden schade werd afgewezen) niet voor herroeping in aanmerking komt. Het verband tussen het gestelde bedrog en de beslissing in het arrest ontbreekt.
Op 17 november 2009 is tussen Previa als aannemer en de besloten vennootschap Aan de Amstel Accountants B.V. (AA Accountants) als opdrachtgever een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Na 17 november 2009 hebben AA Accountants en Previa aanpassingen in de overeenkomst doorgevoerd. De overeenkomst betrof werkzaamheden aan een pand. Previa heeft werkzaamheden aan het pand verricht en aan AA Accountants € 82.013,93 (vermeerderd met kosten en rente) in rekening gebracht. AA Accountants heeft de vordering betwist, enerzijds wegens door haar gestelde gebreken, anderzijds met een beroep op verrekening.
Juridische strijd
Daarna volgde een lange periode van juridisch getouwtrek tussen beide partijen. Previa heeft in eerste instantie bij de rechtbank gevorderd de twee (indirect) bestuurders van het accountantskantoor te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke incassokosten en (beslag)kosten. Zij heeft haar vordering gegrond op onrechtmatig handelen van de bestuurders in hun hoedanigheid van (indirect) bestuurders van AA Accountants en op ongerechtvaardigde verrijking van de twee als eigenaren van het pand. De rechtbank heeft de vordering op beide grondslagen afgewezen.
Ten aanzien van de grondslag onrechtmatige daad heeft de rechtbank geoordeeld dat Previa te weinig heeft gesteld om hierop aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van een bestuurder van een vennootschap te kunnen baseren. Ten aanzien van de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking heeft de rechtbank overwogen dat voor toewijzing nodig is dat de gedaagde partij zonder rechtvaardiging is verrijkt ten koste van de eisende partij en dat het redelijk is dat de verrijkte partij aan de verarmde partij de schade vergoedt. De vraag of daarvan sprake is kan pas worden beantwoord als in rechte is vastgesteld of erkend dat AA Accountants een betalingsverplichting ten opzichte van Previa heeft en AA Accountants aan die verplichting niet voldoet of niet kan voldoen. Deze verplichtingen dienen te worden vastgesteld in een arbitrageprocedure tussen Previa en AA Accountants, aldus de rechtbank.
Arbitrale procedure
In een door Previa tegen AA Accountants gevoerde arbitrale procedure heeft de arbiter vervolgens AA Accountants veroordeeld tot betaling aan Previa tot een bedrag van € 88.274,51, te vermeerderen met rente en kosten. Tegen het arbitrale vonnis heeft AA Accountants zowel een procedure tot vernietiging als een procedure tot herroeping ingesteld. Die vorderingen zijn door het hof Den Bosch afgewezen bij arrest van 19 januari 2016. Tegen dit arrest is geen beroep in cassatie ingesteld.
Hoger beroep
Tegen het vonnis van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende motivering heeft Previa hoger beroep ingesteld bij dit hof. Previa heeft één grief aangevoerd, waarin zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte haar vordering uit ongerechtvaardigde verrijking niet op haar merites heeft beoordeeld, maar afhankelijk heeft gesteld van de vraag of AA Accountants een betalingsverplichting heeft jegens Previa. Previa heeft aangevoerd dat zij de werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd, maar desondanks niet betaald heeft gekregen, AA Accountants zich in allerlei bochten heeft gewrongen om onder haar betalingsverplichting uit te komen en de twee bestuurders zich daarachter trachten te verschuilen. Volgens Previa hadden en hebben de bestuurders in hoedanigheid van (indirect) leidinggevenden van AA Accountants het in hun macht ervoor zorg te dragen dat AA Accountants overgaat tot betaling van de verrichte werkzaamheden en profiteren zij daarbij in hun hoedanigheid van eigenaren van het pand van de door Previa uitgevoerde werkzaamheden, zonder daarvoor een vergoeding te hebben betaald. Aldus hebben ze zich ten koste van Previa verrijkt en zijn zij naast AA Accountants hoofdelijk aansprakelijk voor de door Previa geleden schade, aldus nog steeds Previa. Bij voornoemd arrest van 11 november 2014 heeft dit hof de gronden die Previa in hoger beroep tot vernietiging van het tussen partijen gewezen vonnis had aangevoerd, verworpen en dat vonnis bekrachtigd.
Vordering tot herroeping
Bij het gerechtshof Amsterdam kwam de rechtsopvolger van aannemer Previa met een vordering tot herroeping van het eerdere vonnis van het hof, waarin dus was geoordeeld dat de twee bestuurders niet hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Ontvankelijkheid
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 383 lid 1 Rv moet het rechtsmiddel van herroeping worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de eiser ermee bekend is geworden, waarbij de termijn niet eerder aanvangt dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. In geval van bedrog in het geding (artikel 382 sub a Rv) loopt de termijn vanaf de ontdekking daarvan. In beginsel is het bedrog eerst ontdekt, als en zodra de partij die is bedrogen beschikt over bewijs dat het is gepleegd. Voordien zal in het algemeen slechts kunnen worden gesproken van een gerezen verdenking. Dit betekent enerzijds niet dat de termijn van artikel 383 lid 1 Rv pas gaat lopen als de partij die zich bedrogen acht in staat is het bedrog overtuigend aan te tonen, maar anderzijds ook niet dat iedere verdenking van bedrog al voldoende grond is voor heropening van het geding en daarmee voor het gaan lopen van de termijn. Het komt erop aan dat na afloop van het voorgaande geding feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, die tezamen de kwalificatie van het gedrag van de wederpartij als bedrieglijk wettigen. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die zozeer de verdenking rechtvaardigen van bedrog dat de partij die zich bedrogen acht, langs de weg van heropening van het geding de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen opdat die met inachtneming van deze feiten en omstandigheden de zaak opnieuw beoordeelt. De partij die van deze feiten en omstandigheden kennis neemt wordt daardoor, in de zin van art. 383 lid 1 Rv, bekend met de grond voor herroeping en zal het daarop gebaseerde rechtsmiddel dus binnen de termijn van drie maanden moeten aanwenden.
Het door de aannemer gestelde in de procedure gepleegde bedrog komt in feite erop neer dat de twee bestuurders van het accountantskantoor ter zitting een betalingstoezegging hebben gedaan die zij niet van zins waren na te komen. Naar het oordeel van het hof is de aannemer pas op 2 juli 2020 erachter gekomen dat de bestuurders de betalingstoezegging niet gestand zouden doen. Hoewel uit de door de bestuurders overlegde correspondentie uit 2016 en 2017 volgt dat de aannemer toen al betalingsonwil aan de zijde van de bestuurders had kunnen vermoeden, is het alleszins begrijpelijk dat de aannemer pas weer heeft aangedrongen op betaling en nakoming van de betalingstoezegging, toen het laatste cassatieberoep van AA Accountants bij arrest van 29 mei 2020 was verworpen. Pas op dat moment stond vast dat AA Accountants aan de aannemer moest betalen, omdat bij dat arrest het door AA Accountants gedane beroep op verrekening is verworpen. Het hof volgt de aannemer dan ook in haar betoog dat het arbitrale vonnis toen pas effectief onherroepelijk is geworden, omdat AA Accountants en de bestuurders zich op dat moment niet meer aan de gevolgen van het arbitrale vonnis konden onttrekken. De bestuurders zijn door de aannemer op 2 oktober 2020 en dus tijdig gedagvaard, met als gevolg dat de aannemer in haar vordering tot herroeping ontvankelijk is.
Bedrog
Gegrondbevinding van de voor herroeping aangevoerde grond leidt niet onmiddellijk tot herroeping van het bestreden arrest. Volgens art. 387 Rv heropent de rechter het geding als hij de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist bevindt. De rechter zal pas in het heropende geding ten gronde behoeven te onderzoeken of werkelijk bedrog in het voorgaande geding is gepleegd.
Voor heropening is in het licht van het hiervoor overwogene voldoende dat de eisende partij stelt dat de aangewezen feiten en gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als een van de gronden behorende tot de opsomming in art. 382 Rv en dat deze in het voorliggende geval tot een zodanige twijfel omtrent de juistheid van de in de uitspraak aangenomen feiten (de totstandkoming van dit oordeel) en de daarop gebaseerde beslissing leiden, dat de klagende partij via heropening van het geding een herkansing moet krijgen de uitkomst van het geding in haar voordeel om te buigen. Er moet dus een processueel causaal verband zijn tussen de als grond voor herroeping aangewezen gedragingen of feiten en de als gevolg daarvan in twijfel getrokken juistheid van de in de uitspraak aangenomen feiten althans van de totstandkoming van het desbetreffende oordeel, en vervolgens tussen de aldus in twijfel getrokken feiten en de daarop genomen beslissing. Als de feiten en omstandigheden die grond kunnen opleveren voor herroeping in het gegeven geval van dien aard waren dat gezegd kan worden dat zij de (totstandkoming van de) beslissing daadwerkelijk hebben beïnvloed, dan is het vereiste verband gegeven.
De betalingstoezegging tijdens het pleidooi op 26 september 2014 is door het hof in aanmerking genomen bij de beantwoording van de vraag of aan de zijde van de bestuurders betalingsonwil bestond. Het hof heeft dit beoordeeld in het kader van het bij pleidooi door Previa gedane beroep op bestuurdersaansprakelijkheid. In de desbetreffende overweging van het arrest is uitdrukkelijk “daargelaten” of de grief over de bestuurdersaansprakelijkheid moest worden aangemerkt als een nieuwe grief en om die reden buiten beschouwing moest worden gelaten. Het hof kon het antwoord op die vraag in het midden laten omdat het tot het oordeel kwam dat die grief faalde.
Als het hof de zaak zou heropenen omdat het de voor herroeping aangevoerde grond juist bevindt, zou in het heropende geding alsnog moeten worden beoordeeld of de grief over bestuurdersaansprakelijkheid tardief was. Deze strikt processuele vraag dient naar het oordeel van het hof echter reeds in de eerste fase van deze herroepingsprocedure te worden beoordeeld, omdat een bevestigende beantwoording van die vraag tot de conclusie moet leiden dat het hierboven bedoelde verband tussen het gestelde bedrog en de beslissing in het arrest ontbreekt. Met het oog hierop heeft het hof op de zitting van 5 april 2022 partijen reeds in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de grief over de bestuurdersaansprakelijkheid tardief was.
In de memorie van grieven heeft Previa slechts één grief aangevoerd, die inhield dat de rechtbank de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking ten onrechte niet op haar mérites had beoordeeld. Deze grief had dus geen betrekking op de grondslag bestuurdersaansprakelijkheid. Pas tijdens het pleidooi op 26 september 2014 heeft Previa zich weer op die grondslag beroepen. De bestuurders van het accountantskantoor hebben toen echter niet ondubbelzinnig ermee ingestemd dat de rechtsstrijd in hoger beroep zou worden uitgebreid met een nieuwe grief over de bestuurdersaansprakelijkheid. Die grief is dus tardief aangevoerd. Dit betekent dat die grief niet kan worden beoordeeld en daarom hoe dan ook niet tot vernietiging van het bestreden vonnis van de rechtbank kan leiden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2022 heeft de aannemer nog betoogd dat de volgens haar bedrieglijke betalingstoezegging ook van belang is in het kader van het oordeel van het hof over het beroep op ongerechtvaardigde verrijking. Dit is echter niet juist. Bij de verwerping van het beroep op ongerechtvaardigde verrijking in het arrest heeft de betalingstoezegging geen rol gespeeld, zoals blijkt uit de desbetreffende overwegingen.
De slotsom is dat de vordering tot herroeping van het arrest van 11 november 2014 zal worden afgewezen.
Geef een reactie