Een exploitant van een accountants- en belastingadviesbureau ging in 2010 met pensioen, waarna zijn zoon het stokje overnam. Senior en junior kregen het daarna echter flink met elkaar aan de stok over het pensioen van senior, blijkt uit een recent gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Gelderland.
De rechtszaak ging tussen senior en de Belastingdienst en draaide om de zakelijkheid van een lening van senior als dga aan zijn bv, om zo zijn pensioenbelangen veilig te stellen. De rechtbank geeft de dga gelijk en oordeelt dat er geen sprake was een bodemlozeputlening of onzakelijke lening. Het was niet op voorhand duidelijk dat de lening niet kon worden terugbetaald. In de periode van geldverstrekking was senior weliswaar minderheidsaandeelhouder, maar hij heeft in wezen uitsluitend zijn belangen als pensioengerechtigde geprobeerd te waarborgen. Ook mocht hij de vordering afwaarderen, oordeelt de rechtbank.
Pensioen
De dga had een beheervennootschap waarin hij zijn pensioen had ondergebracht. Vanaf oktober 2014 werd echter geen pensioen meer uitgekeerd. De verschuldigde loonheffingen in verband met het niet uitgekeerde pensioen betaalde hij daarna eerst een tijdje uit privémiddelen. De betaalde bedragen werden in rekening-courant geboekt. Vanaf oktober 2015 verleende de fiscus uitstel van betaling voor de loonheffingen. De niet uitgekeerde pensioenbedragen werden deels verrekend met de woningschuld en deels in rekening-courant geboekt. Nadat de woningschuld begin 2016 volledig was afgelost werden de niet uitgekeerde pensioenbedragen volledig in rekening-courant geboekt.
Bodemlozeputlening
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 wilde de dga de vordering op de beheervennootschap afwaarderen, maar de Belastingdienst ging daar niet mee akkoord. Volgens de fiscus is sprake van een zogenoemde bodemlozeputlening. Bij de rechtbank werd ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat de beheervennootschap begin 2014 al een negatief eigen vermogen van € 148.321 had. Daarna is het negatief eigen vermogen verder opgelopen. De omzet van de beheervennootschap was in de jaren 2013-2017 nagenoeg nihil. De beheervennootschap was geheel afhankelijk van de nog openstaande vorderingen op twee persoonlijke holdings van junior om de pensioenverplichting te kunnen voldoen. Die twee holdings leden al in 2013 verliezen en in 2016 is het faillissement van die holdings en de zoon aangevraagd. De dga heeft de loonheffingen en procedurekosten voorgeschoten omdat de beheervennootschap deze niet kon betalen, voerde de fiscus verder nog aan.
Oordeel rechtbank: bodemlozeputlening?
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bodemlozeputlening. De beheervennootschap had een aanzienlijke vordering op een van de twee persoonlijke holdings van junior. Daarnaast hadden de zoon en de twee persoonlijke holdings zich op grond van een vaststellingsovereenkomst ertoe verplicht voldoende liquide middelen ter beschikking te stellen aan de beheervennootschap. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de dga, heeft de fiscus volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het aangaan van de lening de financiële positie van de zoon en de twee persoonlijke holdings zodanig was dat het senior duidelijk moest zijn geweest dat hieruit geen betalingen meer waren te verwachten.
Onzakelijke lening?
Naar het oordeel van de rechtbank is ook geen sprake van een onzakelijke lening. Zoals hiervoor is geoordeeld was het niet op voorhand duidelijk dat de beheervennootschap de lening niet meer zou kunnen terugbetalen. De overige stellingen van de fiscus kunnen niet tot het oordeel leiden dat senior een debiteurenrisico heeft aanvaardt dat een derde (niet-aandeelhouder) niet zou hebben aanvaard, ook niet voor een hogere rente. Daar komt bij dat in dit specifieke geval sprake is van een bijzondere situatie. Senior was in de periode van geldverstrekking weliswaar minderheidsaandeelhouder, maar hij heeft in wezen uitsluitend zijn belangen als pensioengerechtigde geprobeerd te waarborgen. Voor zover al sprake zou zijn van een onacceptabel debiteurenrisico, heeft hij dit niet aanvaard om zijn aandeelhoudersbelangen te dienen. Indien uitsluitend de omstandigheid dat de pensioengerechtigde aandeelhouder is van de vennootschap wordt weggedacht, en overigens sprake is van dezelfde omstandigheden, dan is aannemelijk dat ook een dergelijke pensioengerechtigde dergelijke risico’s zou aanvaarden om zijn pensioen voor de gehele looptijd veilig te stellen.
Er is dan ook geen sprake van een bodemlozeputlening of onzakelijke lening, oordeelt de rechtbank. Dit brengt met zich mee dat de geldverstrekking tot het resultaat uit overige werkzaamheden moet worden gerekend. Naar het oordeel van de rechtbank mocht senior de vordering op de beheervennootschap in 2017 bovendien ook afwaarderen.
Geef een reactie