Een zelfstandige die aan het urencriterium wil voldoen moet met meer komen dan een urenregistratie waarop voor elke dag slechts één globaal omschreven activiteit is ingevuld. Het gerechtshof Amsterdam bevestigt een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd geoordeeld dat de Belastingdienst terecht de zelfstandigen- en startersaftrek niet heeft verleend.
De man verrichtte sinds 12 mei 2013 bedrijfsmatige activiteiten in de reclame- en advertentiebranche. Daarnaast was hij sinds 23 juni 2016 een van de drie vennoten van een vennootschap onder firma. Gedurende het jaar 2016 was hij ook in loondienst bij twee BV’s.
In zijn aangifte ib/pvv voor het jaar 2016 gaf hij op dat hij aan het urencriterium van artikel 3.6 Wet IB 2001 voldeed en dus in aanmerking kwam voor zelfstandigen- en startersaftrek. De Belastingdienst ging hier echter niet mee akkoord en ook de rechtbank vond dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan het urencriterium voldoet.
Oordeel Hof
In hoger beroep oordeelt het hof hetzelfde. Het overlegde urenoverzicht is achteraf opgesteld en is te weinig specifiek om als deugdelijke onderbouwing te kunnen gelden:
‘Ook met inachtneming van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd en aan aanvullende bewijsmiddelen heeft overgelegd, is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit volgt dat hij in 2016 tenminste 1.225 uur aan ondernemingsactiviteiten heeft besteed. Weliswaar heeft belanghebbende in hoger beroep een urenregistratie overgelegd die doorloopt tot en met 31 december 2016, maar ook deze specificatie (die voor de periode tot en met 20 juli 2016 vrijwel overeenkomt met de aan de rechtbank overgelegde versie), bevat getotaliseerde stelposten. Bovendien is deze registratie, naar belanghebbende ter zitting heeft bevestigd, achteraf opgesteld (in 2017 of 2018) en is zij naar het oordeel van het Hof te globaal en onvoldoende gespecificeerd van aard. Zo is voor elke dag slechts één globaal omschreven activiteit ingevuld (voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 5 juni 2016 bijvoorbeeld uitsluitend ‘pand zoeken’, voor de periode 15 juni tot en met 23 september ‘schoonmaken’, ‘opruimen’, verven’, ‘onderhoud pand’ en ‘inrichting’ (met per 23 september een totaal van 319 geregistreerde uren). Voor de periode waarin de meeste uren zijn geschreven (vanaf 23 september, de datum waarop ‘ [B] ’ feitelijk is geopend) wordt per dag telkens hetzij ‘werken in de zaak’ (voor 15 uur) vermeld, hetzij ‘Finance’ (voor 4 uur).
[…] Hoewel het Hof evenals de rechtbank begrijpt dat belanghebbende veel tijd en moeite heeft gestoken in zijn (startende) ondernemingsactiviteiten, heeft belanghebbende met de in hoger beroep overgelegde urenregistratie en de Urenkaart 2016 (die ook slechts getotaliseerde en niet-gespecificeerde stelposten bevat) naar ’s Hofs oordeel niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2016 heeft voldaan aan het urencriterium. Hierbij heeft het Hof (evenals de rechtbank) meegewogen dat belanghebbende gedurende het jaar 2016 1.086 uren in loondienst bij [C] BV en 336 uren in loondienst bij [D] BV heeft gewerkt. Ook op grond van hetgeen belanghebbende voor het overige heeft verklaard en overgelegd, heeft belanghebbende naar ’s Hofs oordeel niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2016 aan het urencriterium heeft voldaan. De inspecteur heeft dan ook terecht voor het jaar 2016 geen zelfstandigen- en startersaftrek verleend.’
Geef een reactie