Het verschil tussen de opbrengst van de verkoop van de woning van een dga aan zijn BV en het taxatierapport wordt niet als een winstuitdeling aangemerkt omdat beide partijen daar geen bevoordelingsbedoeling mee hebben gehad, oordeelt de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Op 16 februari 2016 verkoopt een dga zijn woning aan zijn BV voor een bedrag van € 513.000,-. In de verkoopovereenkomst staat vermeld dat de woning in een gebrekkige staat van onderhoud verkeert. De woning wordt op grond van de Opiumwet zelfs voor bepaalde tijd onder bestuursdwang gesloten. De dga laat in de overeenkomst optekenen dat hij onbekend is met eventuele aanwezigheid van asbest in de woning.
Wanneer de BV een koper voor de woning zoekt geeft de ex-echtgenote van de dga aan wel interesse te hebben om de woning te kopen. Daartoe laat zij in juli 2016 een bouwtechnische keuring van de woning uitvoeren. Uit het rapport blijkt dat er asbest aanwezig is in de woning. Volgens de taxateur die door de BV is ingeschakeld bedragen de kosten voor asbestverwijdering en achterstallig onderhoud € 25.000,- respectievelijk € 32.000,-.De woning wordt in oktober getaxeerd op een waarde van € 372.000,-. In november 2016 koopt de ex-echtgenote de woning uiteindelijk voor een bedrag van € 325.000,-.
Bevoordeling én verkapte winstuitdeling
In 2019 schakelt de Belastingdienst een taxateur in die de waarde van de woning op € 375.000,- bepaalt. Vervolgens legt de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV 2015 op. Hij stelt dat er bij de aankoop van de woning sprake is van een bevoordeling van 99% (het aandelenbelang van de dga in de BV) en een uitdeling van de BV aan de dga. Deze bevoordeling die de inspecteur als een verkapte winstuitdeling ziet, berekent hij op 99% van € 513.000,- minus € 375.000,- = € 136.620,-.
De dga gaat in beroep voor rechtbank Zeeland-West-Brabant want hij is het niet eens met het standpunt van de inspecteur dat de BV de woning voor een te hoge prijs van hem heeft gekocht.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een uitdeling wanneer een vermogensverschuiving plaatsvindt van de vennootschap naar de aandeelhouder als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap een geldbedrag of ander goed ten gunste van de aandeelhouder wordt onttrokken gedekt door de daarin aanwezige winst (winstcapaciteitsvereiste). Zowel de aandeelhouder als de vennootschap dienen zich wel bewust te zijn geweest van die vermogensverschuiving (het dubbele bewustheidsvereiste).
De inspecteur stelt dat de overeengekomen koopprijs van de woning aanzienlijk afwijkt van de waarde in het economisch verkeer waardoor de BV is verarmd en de dga is verrijkt. Hij wijst er op dat de woning binnen enkele maanden na de transactie door de BV is doorverkocht voor € 325.000,-. De taxateur had de woning per 2 november 2015 bepaald op € 375.000,-. Zowel de BV als de dga waren zich bewust van de bevoordeling. Het tegendeel is niet aannemelijk gemaakt.
Bewuste bevoordeling
De dga stelt dat als er al een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden, sprake is geweest van een bewuste bevoordeling. Hij verwijst daarbij naar de WOZ-waarde van de woning op de peildatum 1 januari 2015 van € 485.000,- die de transactieprijs van € 513.000,- benadert. Ook geeft hij aan dat hij in 2015 niet bekend was met de aanwezigheid van asbest in de woning, zodat hij die omstandigheid destijds niet in aanmerking kon nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de waarde in het economisch verkeer van de woning ten tijde van de (economische) overdracht aanzienlijk lager was dan de overeengekomen verkoopprijs. Op 24 oktober 2016 (tevens waardepeildatum) is de woning door een taxateur in opdracht van de BV getaxeerd op een waarde in het economische verkeer van € 372.000,-. Het verschil ten opzichte van de overeengekomen verkoopprijs van € 513.000,- van nog geen jaar eerder bedraagt € 141.000,-. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de woning in minder dan een jaar met dit bedrag in waarde is gedaald.
WOZ-waarden eerder te laag dan te hoog
Volgens de rechtbank heeft de inspecteur ook aannemelijk gemaakt dat een bevoordelingsbedoeling aanwezig was. De dga bracht hier tegenin dat dat de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2014 ( € 492.000,-), die is vastgesteld in 2015, het uitgangspunt is geweest voor de overeengekomen kooprijs. De dga wijst erop dat de WOZ-waarde in beginsel de waarde in het economisch verkeer van een onroerende zaak vertegenwoordigt, althans benadert. Hij geeft aan dat er destijds geen aanleiding was om te veronderstellen dat deze waarde onjuist was en dat hij daarom ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze waarde. In het algemeen zijn WOZ-waarden eerder te laag dan te hoog, zo stelt hij.
De rechtbank is van oordeel dat de dga hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de (economische) overdracht van de woning op 2 november 2015 een bevoordelingsbedoeling bij partijen ontbrak. Toen was de beduidend lagere taxatiewaarde van € 372.000,- per peildatum 24 oktober 2016 nog niet bekend bij de dga. Verder acht de rechtbank van belang dat de WOZ-waarde over 2015 (met waardepeildatum 1 januari 2014) ook in lijn was met de vastgestelde WOZ-waarden over eerdere jaren. De beduidend lagere WOZ waarde over 2017 met waardepeildatum 1 januari 2016 was in 2015 nog niet bekend.
De ingebrachte gedingstukken geven overigens, zo oordeelt de rechtbank, ook geen aanleiding om te twijfelen aan de afwezigheid van een bevoordelingsbedoeling in 2015. Omdat niet aan de dubbele bewustheidstoets wordt voldaan, is evenmin sprake van een uitdeling van de BV aan de dga. De navorderingsaanslagen moeten daarom worden vernietigd.
Geef een reactie