
Vanaf 1 juni 2008 ontvangt een man die in Nederland woont pensioen van zijn voormalige werkgever, de Europese Investeringsbank (EIB). Op basis van artikel 12 van de Europese Unie is zijn pensioen vrijgesteld van belastingheffing. In zijn aangifte IB over het jaar 2015 heeft hij een drietal giften gedaan voor een totaal bedrag van € 1.500,-. De drempel voor deze giften is in de aangifte berekend op € 454, namelijk 1% van het verzamelinkomen van € 45.447,-. Per saldo is een bedrag van € 1.046,- voor deze giften in aftrek gebracht.
Bij het opleggen van de aanslag wijkt de inspecteur af van de aangifte door het pensioen van € 123.867 in aanmerking te nemen, wat gevolgen heeft gevolgen voor de giftenaftrek, de algemene heffingskorting en de ouderenkorting. De drempel voor de giftenaftrek wordt verhoogd tot € 1.693,- (€ 45.447,- + € 123.867,- = € 169.314,-; 1% x € 169.314,- = € 1.693,-). Als gevolg hiervan komt de giftenaftrek niet boven de drempel van € 1.500,- zodat geen aftrek meer mogelijk is.
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019 ECLI:NL:HR:2019:1221 verklaart de inspecteur het bezwaar voor wat betreft de algemene heffingskorting gegrond. Dat geldt niet voor de giftenaftrek en de ouderenkorting.
Drempel giftenaftrek
De man stelt zich op het standpunt dat de inspecteur het EIB-pensioen niet in aanmerking mag nemen bij de bepaling van de drempel voor de giftenaftrek. Volgens hem leidt het in aanmerking nemen van het EIB- pensioen ertoe dat het pensioen indirect wordt belast, omdat als gevolg daarvan de drempel voor de giftenaftrek wordt verhoogd. Die belastingheffing is in strijd met artikel 12, in verbinding met artikel 21 van de Europese Unie.
Volgens hof Den Haag worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de door hun betaalde salarissen, lonen en emolumenten. Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten. Dit geldt ook voor werknemers van de EIB.
Het hof overweegt dat de regeling voor aftrekbare giften in de Wet IB 2001 een belastingvoordeel vormt voor belastingplichtigen. Want de aftrekbaarheid van giften leidt voor de man in dit geval tot een lagere verschuldigde inkomstenbelasting. Het valt niet in te zien hoe dit anders dan als een belastingvoordeel gezien kan worden.
Vrijgesteld pensioen vermindert giftenaftrek
In dit geval, zo vervolgt het hof, worden de vereisten die aan giften van de man worden gesteld voor het in aftrek brengen van die giften ook aan giften van andere belastingplichtigen gesteld. Ook een belastingplichtige met een verzamelinkomen van € 169.314,- die geen ambtenaar van de EIB is kan giften alleen aftrekken voor zover zij € 1.693,- te boven gaan. De man wordt dus niet zwaarder belast of gediscrimineerd ten opzichte van andere belastingplichtigen die niet de status van ambtenaar van de EIB hebben. Het in aanmerking nemen van het EIB-pensioen voor de bepaling van de drempel is dus niet in strijd met artikel 12, in verbinding met artikel 21 van het de Europese Unie.
De inspecteur stelt dat voor de bepaling van de ouderenkorting rekening moet worden gehouden met het EIB-pensioen. De ouderenkorting is volgens hem een fiscaal voordeel. Hij verwijst daarbij naar enkele wetswijzigingen op het gebied van de IB, loonbelasting en de AOW in het kader van de ouderenaftrek. Hierin komt naar voren dat de ouderenaftrek als voorloper van de ouderenkorting bedoeld is om de inkomenspositie van ouderen te verbeteren. Nu de voorwaarden voor de bepaling van de ouderenkorting voor de man niet anders zijn dan de voorwaarden die gelden voor andere belastingplichtigen die geen ambtenaar van de EIB zijn, wordt de man volgens de inspecteur niet zwaarder belast en is geen sprake van discriminatie. Het niet in aanmerking nemen van het EIB-pensioen is volgens de inspecteur ook niet noodzakelijk vanuit het oogpunt van een goed en onafhankelijk functioneren van de Europese Unie.
Ouderenaftrek is onderdeel van de tariefstructuur
Het hof is het met de inspecteur eens dat de ouderenaftrek is ingevoerd met het oog op de inkomenspositie van ouderen. De ouderenaftrek in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 was vormgegeven als een verhoging van de belastingvrije som. Gezien het karakter van belastingvrije sommen heeft de wetgever in het verleden aangegeven dat zij onderdeel uitmaken van de tariefstructuur van de Wet IB 2001.
Het in aanmerking nemen van het EIB-pensioen van de man voor de bepaling van de hoogte van de ouderenkorting leidt tot een met artikel 12, in verbinding met artikel 21 van het Protocol strijdige belastingheffing, zo oordeelt het hof. Immers, als gevolg van het in aanmerking nemen van het EIB-pensioen komt de man in aanmerking voor een lagere ouderenkorting en betaalt hij daarom meer belasting.
Het hoger beroep van de man wordt daarmee gegrond verklaard.
Gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2024:828
Geef een reactie