
Daarvan uitgaande is het hof van oordeel dat de inspecteur met betrekking tot de verkrijging voor zover die meer bedraagt dan € 7.547.050 over een nieuw feit beschikt en hij over het meerdere mag navorderen, mits hij het belastbare feit aannemelijk maakt.
Een man is de zoon en enig erfgenaam van een erflater. Op verdenking van witwassen is op 15 februari 2013 naar beide personen een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Na dat onderzoek wordt een proces-verbaal opgemaakt waaruit blijkt dat de erflater de afgelopen twintig jaar woonachtig is geweest in diverse landen. De inschrijving in deze landen blijkt echter alleen uit de vermelding: Zonder Vaste Woon Of Verblijfplaats Hier Te Lande. De inschrijving in het buitenland is slechts een administratieve handeling en niet de werkelijke verblijfplaats van de erflater. De erflater heeft een bankrekening met creditcard in Duitsland en de bestedingen met deze creditcard zijn voor 74% buiten Duitsland gedaan. De creditcard is voor een aanzienlijk aandeel gebruikt in Nederland (36% van de bestedingen).
Wél verplicht om aangifte erfbelasting te doen
De erflater overlijdt in 2015 en op dat moment heeft hij de Nederlandse nationaliteit. De inspecteur nodigt de zoon op 3 maart 2017 uit om aangifte erfbelasting te doen met betrekking tot de nalatenschap van zijn vader. Op 29 maart 2017 reageert de zoon in een brief naar de inspecteur. Daarin stelt de zoon dat zijn vader niet binnenlands belastingplichtig en geen inwoner van Nederland was. Omdat hij de nalatenschap slechts beneficiair heeft aanvaard! is er volgens hem geen verplichting tot het doen van aangifte erfbelasting.
De inspecteur geeft aan dat uit beschikbare gegevens is gebleken dat zijn vader in 2006 woonachtig was in Nederland. Op grond van art. 3 SW wordt een Nederlander die in Nederland heeft gewoond en binnen tien jaar nadat hij Nederland heeft verlaten, is overleden geacht ten tijde van zijn overlijden in Nederland te hebben gewoond. De inspecteur geeft aan dat de zoon dus wel degelijk verplicht is om aangifte erfbelasting te toen met betrekking tot de nalatenschap van zijn vader. De inspecteur legt de zoon een navorderingsaanslag erfbelasting op naar een belaste verkrijging van € 10.586.398,-. Behalve de belastingrente die de inspecteur in rekening brengt, legt hij de zoon een (vergrijp) boete op van ruim € 1 miljoen.
Geen navorderingsaanslag vanwege ontbreken nieuw feit
De zoon maakt bezwaar en gaat in beroep bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant die de navorderingsaanslag en de vergrijpboete vernietigt vanwege het ontbreken van een nieuw feit. De inspecteur gaat daarop in hoger beroep bij hof Den Bosch.
De inspecteur stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet beschikt over een nieuw feit op grond waarvan hij mag navorderen. De gegevens die de inspecteur inkomstenbelasting hem na 14 mei 2018 heeft verstrekt vormen een nieuw feit en hij stelt dat hij erfbelasting mag navorderen over de belaste verkrijging van € 10.586.351,-. Het hof acht het, net als de rechtbank, aannemelijk dat de inspecteur vóór het verstrijken van de aanslagtermijn ermee bekend was dat erflater in de periode van tien jaar voorafgaand aan zijn overlijden mogelijk in Nederland woonde. De (behandelend) inspecteur had vóór het verstrijken van de aanslagtermijn ten minste bij de inspecteur inkomstenbelasting moeten informeren naar het lopende woonplaatsonderzoek.
De inspecteur had, zo vervolgt het hof, bij het einde van de aanslagtermijn ter behoud van rechten de aanslag moeten vaststellen en deze moeten baseren op een redelijke schatting. Naar het oordeel van het hof had de inspecteur bij het einde van de aanslagtermijn rekening kunnen en moeten houden met een vermogen van erflater van € 7.547.050,-. Dat leidt het hof af uit de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die de inspecteur voor het jaar 2010 heeft vastgesteld naar onder meer een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 301.882,-. Dit inkomen uit sparen en beleggen correspondeert met een grondslag sparen en beleggen van € 7.547.050,-. De inspecteur is na het einde van de aanslagtermijn over gegevens komen te beschikken, op basis waarvan hij in redelijkheid tot de slotsom had moeten komen dat de verkrijging méér bedroeg dan € 7.547.050,- oordeelt het hof. De inspecteur beschikt over een nieuw feit wat betreft de verkrijging als die meer die meer bedraagt dan € 7.547.050,-. Hij mag over het meerdere navorderen, maar hij moet nog wel aannemelijk maken dat sprake is van een belastbaar feit.
Feiten tonen aan: erflater heeft in Nederland gewoond
Met betrekking tot de woonplaats stelt de inspecteur dat de erflater op enig moment in de tien jaar voorafgaand aan zijn overlijden in Nederland heeft gewoond. Het hof is van oordeel dat de inspecteur met de volgende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat de erflater op enig moment in de tien jaar voorafgaand aan zijn overlijden in Nederland heeft gewoond:
- de vader heeft in 2006 korte tijd ingeschreven gestaan in de Basisregistratie personen op een adres in Nederland;
- uit gegevens van de RDW blijkt dat de vader van 1 februari 2002 tot en met 27 september 2007 een auto met Nederlands kenteken op zijn naam heeft gehad;
- de zoon heeft verklaard dat zijn vader nergens sociale banden had;
- uit bij VGZ opgevraagde informatie blijkt dat de vader van 14 mei 2005 tot en met 26 juni 2008 voor zijn ziektekosten was verzekerd bij VGZ;
- uit rechtshulpverzoeken is gebleken dat de vader niet fiscaal bekend was in het buitenland;
- de vader bezocht bijzonder vaak het familiegraf in Nederland , waar onder andere zijn voor-overleden echtgenote is begraven. Dit graf heeft de vader bovendien uitgekozen om zelf begraven te worden;
- de vader had de Nederlandse nationaliteit.
Belaste verkrijging verminderd, boete vernietigd
Nu duidelijk is geworden dat sprake is van een nieuw feit draait het hof de vernietiging van de navorderingsaanslag door de rechtbank terug. Het hof beoordeelt nu nog of de inspecteur de waarde van de vermogensbestanddelen niet te hoog heeft vastgesteld. Het hof komt tot de conclusie dat de belaste verkrijging van € 10.586.398,- vermindert dient te worden tot een belaste verkrijging van € 2.945.819,-.
Het hof oordeelt dat de aan de zoon opgelegde vergrijpboete moet worden vernietigd. Het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit is niet geleverd. Omdat de bewijslast op de inspecteur rust moet de zoon in geval van twijfel het voordeel van die twijfel worden gegund. De inspecteur heeft niet doen blijken dat de zoon, door in de aangifte te vermelden dat erflater niet in Nederland woonachtig is geweest, opzettelijk dan wel grofschuldig onjuist aangifte heeft gedaan, aldus het slotoordeel van het hof.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2024:2117
Geef een reactie