
Het in België gevestigde AZ Nederlands Belastingadvieskantoor sloot een overeenkomst van opdracht met ICS over het verrichten van boekhoudkundige en fiscale werkzaamheden vanaf begin 2022. Daarbij werd wel een uurtarief afgesproken, maar geen vast aantal uren. Bovendien gold een opzegtermijn van 3 maanden.
Kantonrechter
De overeenkomst eindigde op 31 december 2022, want de samenwerking liep niet bepaald gesmeerd. Bij de rechtbank vorderde het belastingadvieskantoor nog een kleine €25.000 aan openstaande facturen. Maar ICS kwam met een eigen vordering: AZ zou namelijk toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de opdracht. ICS vorderde daarom betaling van € 42.732,- en € 22.373,81, en daarnaast betaling van de nog nader te specificeren naheffingsaanslagen die de Belastingdienst heeft opgelegd in dossiers waarvoor AZ verantwoordelijk was. Die laatste vorderingen werden echter afgewezen, en ICS moest van de kantonrechter € 13.900,50 aan openstaande facturen voldoen.
Hoger beroep over niet-verrichte werkzaamheden
In hoger beroep draaide het nog om betaling van een factuur van € 9.745 door ICS aan AZ. De factuur ziet op (a) “ingeschatte diensten” in november en december 2022 (2x € 4.760,-) en (b) licentie gebruik software in de maanden november en december 2022 (2x € 112,50). AZ heeft de vordering in de inleidende dagvaarding als volgt onderbouwd. Hoewel AZ had aangegeven dat zij de werkzaamheden tot de einddatum wilde blijven verrichten, heeft ICS haar zonder toelichting van het ene op het ander moment volledig afgesloten van de systemen van ICS. AZ kon daardoor haar werkzaamheden niet meer verrichten. De factuur is een schatting naar redelijkheid en billijkheid (op basis van de eerder gefactureerde werkzaamheden) van de tijd die AZ had kunnen verrichten als zij niet volledig van de systemen van ICS zou zijn afgesloten.
Oordeel hof
Het hof overweegt daarover als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst op 31 december 2022 is geëindigd. Het uitgangspunt van de overeenkomst is dat AZ uitsluitend betaald zou krijgen voor de uren dat zij daadwerkelijk heeft gewerkt. AZ heeft niet aangevoerd dat zij in de maanden november en december 2022 opdrachten voor ICS heeft uitgevoerd. De declaratie over deze maanden is, naar het hof begrijpt, een inschatting van wat AZ had kunnen verdienen als zij niet van de systemen van ICS zou zijn uitgesloten en nog werkzaamheden voor ICS had kunnen verrichten.
AZ heeft tegenover de stelling van ICS dat partijen zijn overeengekomen dat er uitsluitend een vergoeding is verschuldigd voor daadwerkelijk gewerkte uren, verzuimd toe te lichten op welke rechtsgrond zij betaling van de factuur verlangt. Er is dus in beginsel geen grond om ICS te veroordelen tot betaling van de factuur.
In de stellingen van AZ ligt besloten dat ICS niet het recht had om gedurende de looptijd van de overeenkomst eenzijdig het aantal door AZ te werken uren feitelijk te reduceren tot nihil. AZ heeft die stelling echter verder niet uitgewerkt. Dat had wel van haar verlangd kunnen worden in het licht van het feit dat de overeenkomst nu eenmaal expliciet vermeldt dat AZ uitsluitend recht heeft op het overeengekomen honorarium, indien en voor zover zij daadwerkelijk de overeengekomen werkzaamheden heeft verricht. Dat de overeenkomst óók vermeldt dat bij tussentijdse opzegging een opzegtermijn van drie maanden in acht moet worden genomen, maakt dit niet anders. Partijen zijn het er immers over eens dat de overeenkomst niet tussentijds is opgezegd, maar van rechtswege is geëindigd op 31 december 2022.
De conclusie is dat het hoger beroep van AZ niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof AZ als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
Geef een reactie