‘Het verdwijnen van de Vpb-vrijstelling voor de Nederlandse zeehavens heeft invloed op de concurrentiepositie ten opzichte van directe concurrenten die vooralsnog geen vennootschapsbelasting betalen’.
Dat schrijft staatssecretaris Eric Wiebes van Financiën in zijn antwoorden op Kamervragen over de mogelijke vennootschapsbelastingplicht voor zeehavens per 1 januari 2017.
In januari liet de Europese Commissie (EU) weten dat Nederland het mes moet zetten in belastingvoordelen waar de zes zeehavens van profiteren. De havenbedrijven van Rotterdam, Amsterdam, Zeeland, Den Helder, Groningen en Moerdijk zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting en dat is volgens de Europese Commissie in strijd met de regels. Brussel vroeg Nederland in mei 2013 de “concurrentieverstorende” belastingvrijstelling te schrappen. Op 1 januari werd in Nederland een wet van kracht die overheidsbedrijven verplicht vennootschapsbelasting te betalen, maar de zeehavens zijn daarvan uitgezonderd. Nederland kreeg van de EC twee maanden de tijd om de vrijstelling in te trekken, zodat de zes havens vanaf 1 januari 2017 vennootschapsbelasting moeten betalen.
Gelijk speelveld
Wiebes laat de tijdelijke Vpb-vrijstelling voor de zeehavens vervallen, terwijl daarvoor nog geen gelijk speelveld met andere EU-lidstaten bereikt is. Het kabinet heeft er bij de EC op aangedrongen de Nederlandse zeehavens niet Vpb-plichtig te maken, totdat ook andere concurrerende havens Vpb-plichtig zouden zijn. Echter, als de staatssecretaris de vrijstelling niet laat vervallen, wordt deze aangemerkt als onrechtmatige staatssteun. De EC zal in dat geval een procedure tegen Nederland starten wegens schending van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Nederland zal dan waarschijnlijk door het Hof van Justitie van de Europese Unie veroordeeld worden tot het onmiddellijk gaan heffen van vennootschapsbelasting van de zeehavens en het terugvorderen van de steun die na 31 december 2016 onrechtmatig is verleend, inclusief wettelijke rente. Ook kan het HvJ EU Nederland een dwangsom en een boete opleggen.
Tot 1 januari 2017 is voor zeehavens sprake van bestaande staatssteun, maar na die tijd wordt die staatssteun ongeoorloofd en onrechtmatig.
Concurrentiepositie
Wiebes onderschrijft de opmerkingen van de minister van IenM, Melanie Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, dat de Nederlandse zeehavens nu al worden benadeeld doordat in verschillende andere EU-landen een vorm van staatssteun geldt voor zeehavens. ‘Het verdwijnen van de Vpb-vrijstelling voor de Nederlandse zeehavens heeft invloed op de concurrentiepositie ten opzichte van directe concurrenten die vooralsnog geen vennootschapsbelasting betalen’. De effecten van de Vpb-plicht worden op dit moment in kaart gebracht. Werkgelegenheidseffecten kunnen nu nog niet in kaart worden gebracht. Duidelijk is wel dat als de vrijstelling pas verdwijnt nadat in de EU een gelijk speelveld is gerealiseerd dit per saldo geen negatief effect op de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens heeft.
Investeringscapaciteit
Als de zeehavens de gevolgen van de vennootschapsbelasting vanwege de concurrentiepositie met omliggende havens niet kunnen doorberekenen in de haventarieven en geen nieuwe afspraken kunnen maken over het af te dragen dividend aan de aandeelhouders, zal een groot deel van deze belasting ten koste gaan van de toevoeging aan het vermogen en daarmee de investeringscapaciteit van de havens.
Fiscale winst
De Vpb-plicht voor de zeehavens betekent dat zij vennootschapsbelasting over hun fiscale winst moeten gaan betalen vanaf 1 januari 2017. Om de fiscale winst te kunnen bepalen zal een fiscale openingsbalans per 1 januari 2017 als startmoment opgesteld moeten worden. Uit de jurisprudentie volgt dat op de openingsbalans alle bezittingen en schulden van de vennootschap tegen de waarde in het economische verkeer moeten worden opgenomen. Deze waarde wordt in de regel opgevat als “de prijs die bij aanbieding van een zaak ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed”.
Bij de zeehavenbedrijven die vanuit een vrijgestelde situatie overgaan naar een belaste situatie zal er geen sprake zijn van een werkelijke overdracht van bezittingen, waardoor niet aanstonds vaststaat wat de waarde in het economische verkeer van de activa en passiva is. Omdat de bepaling van de waarde in het economische verkeer niet eenduidig is, betreft het een onderwerp dat zcih in de optiek van Wiebes bij uitstek leent om verder in onderling overleg tussen de Belastingdienst en zeehavenbedrijven uitgewerkt te worden. ‘Hiermee kan worden voorkomen dat er jarenlang onzekerheid en onduidelijkheid blijven bestaan over de openingsbalans,’ aldus de staatssecretaris.
Op het moment dat de openingsbalans is bepaald, zal ook duidelijk zijn over welke activa er -al dan niet beperkt- wel en over welke activa er fiscaal niet afgeschreven kan worden. De fiscale afschrijvingsmogelijkheden volgen -net als de overige instbepalingsregels- uit de wet en zullen voor de havenbedrijven gelijk zijn aan de regels voor andere private en overheidsondernemingen.
Geef een reactie