De Hoge Raad heeft geoordeeld over een zaak waarin de vraag centraal stond of de boekwinst behaald bij de verkoop van een leegstaand apothekerspand voor het vormen van een herinvesteringsreserve (HIR) in aanmerking komt.
Een ondernemer mag de boekwinst op bedrijfsmiddelen onder bepaalde voorwaarden opnemen in de herinvesteringsreserve. Eén van de voorwaarden (zie voor meer voorwaarden: www.belastingdienst.nl) is bijvoorbeeld dat op de balansdatum een voornemen bestaat om te herinvesteren in een bedrijfsmiddel. De boekwinst op het verkochte bedrijfsmiddel neemt de ondernemer dan niet op in de fiscale winst, maar wordt toegevoegd aan de herinvesteringsreserve. Zo wordt er niet direct belasting wordt geheven over die boekwinst.
Leegstaand apothekerspand
Een apotheker dreef een apotheek in de vorm van een eenmanszaak. Het pand waarin deze apotheek werd geëxploiteerd behoorde tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak. In 2006 heeft de apotheker ten behoeve van de apotheek geïnvesteerd in een door haar gehuurd pand (hierna: het huurpand). Vanaf 8 januari 2007 hield zij de apotheek in het huurpand. Vanaf dat moment stond het eigen pand leeg. Sinds 9 maart 2007 heeft zij het eigen pand te koop aangeboden. Vervolgens zette de apotheker haar eenmanszaak medio 2007 om in een BV. Het bedrijfspand en de ondernemingsactiviteiten zijn in twee separate BV’s ingebracht, namelijk A BV (bedrijfspand) en B BV (ondernemingsactiviteiten). Sinds 19 maart 2009 vormen A BV en B BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Op 30 januari 2009 heeft A BV het eigen pand verkocht. Daarbij heeft A BV een boekwinst behaald van € 260.959. Voor dit bedrag heeft belanghebbende een herinvesteringsreserve gevormd in de zin van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 in samenhang gelezen met artikel 8, lid 1, van de Wet Vpb.
De inspecteur heeft bij de aanslagregeling voor het jaar 2009 de door belanghebbende gevormde herinvesteringsreserve gecorrigeerd en de boekwinst van € 260.959 tot de belastbare winst van belanghebbende gerekend.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het bedrijfspand vanaf de oprichting van A BV (medio 2007) niet meer als bedrijfsmiddel kan worden aangemerkt. Volgens het hof behoort het pand namelijk tot de voorraad van A BV. Het hof is het met de inspecteur eens dat er geen HIR kan worden gevormd voor de boekwinst. Of er sprake is van een herinvesteringsvoornemen is dan niet meer van belang.
De Hoge Raad redeneert dat een zaak die de functie van bedrijfsmiddel heeft, die functie pas verlies als zij is verkocht of wordt aangewend voor een nieuwe ondernemingsactiviteit waarin die zaak fungeert als voor de omzet bestemde voorraad (zie het arrest BNB 2008/213, onderdeel 3.3). Volgens de Hoge Raad wordt aan toepassing van deze regel in dit geval niet toegekomen. Na de inbreng van de apothekersonderneming heeft het bedrijfspand geen functie meer vervuld ten behoeve van de ondernemingsactiviteiten van A BV.
Geef een reactie