Een tuchtklacht tegen een AA die een bindend advies had gegeven is door de Accountantskamer ongegrond verklaard. Bij een opdracht als bindend adviseur door een accountant is namelijk alleen in uitzonderlijke gevallen plaats voor tuchtrechtelijk ingrijpen.
Uitspraak: 19-1695 AA
De AA was in 2018 door twee firmanten van een VOF ingeschakeld die het niet eens waren over de verwerking in de jaarrekening 2016 van een afspraak tussen beiden over de verdeling van de kosten voor het op orde brengen van de brandveiligheid van hun pand. De opdracht aan de accountant was om daarover een bindend advies uit te brengen.
Onder protest
Dat deed hij, maar de boekhouder van de VOF was het niet eens met het advies van de AA. Hij liet de AA weten dat het bindend advies wat hem betreft niet in stand kon blijven. Uiteindelijk wijzigde de boekhouder de jaarrekening 2016 onder protest wel conform het bindend advies, maar daarop volgde een tuchtklacht van de boekhouder tegen de AA.
Tuchtklacht
De AA zou hebben verzuimd vast te stellen en vast te leggen wat er in een overleg in 2017 over de kwestie was afgesproken en zou hebben verzuimd een oordeel te geven of de verwerking van de kosten via de kapitaalrekening tot een juiste weergave heeft geleid van de gemaakte afspraken. Dat had volgens de boekhouder geleid tot een onjuiste jaarrekening over 2016.
Alleen in uitzonderlijke gevallen
De Accountantskamer verklaart de klacht echter ongegrond:
‘Het is een bestendige, op uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (verder: CBb) en de Hoge Raad gebaseerde, lijn van de Accountantskamer dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor tuchtrechtelijk ingrijpen indien een registeraccountant de functie vervult van bindend adviseur. Een tuchtprocedure is in beginsel niet bedoeld om de inhoud, de wijze van totstandkoming en/of het gezag van een bindend advies direct of indirect ter discussie te stellen: daartoe is een civiele procedure de geëigende weg. Het optreden als bindend adviseur dient dan ook terughoudend te worden getoetst. Tuchtrechtelijk ingrijpen is alleen gerechtvaardigd in uitzonderlijke gevallen. In een procedure als deze dient te worden beoordeeld of de accountant de opdracht tot het geven van een bindend advies heeft vervuld met inachtneming van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. De onafhankelijke positie die de bindend adviseurs dienen in te nemen brengt mee dat aan hen ook de benodigde beoordelingsruimte dient toe te komen bij de (wijze van) invulling en uitvoering van de opdracht. Bedacht dient te worden dat de bindende adviseurs rekening hebben te houden met de belangen van alle opdrachtgevers. Van hen kan dan ook niet worden verlangd dat zij zonder meer voldoen aan (alle) wensen en (nadere) aanwijzingen van hun opdrachtgevers (zie ECLI:NL:CBB:2004:AO7059, ECLI:NL:CBB:2017:501 en ECLI:NL:HR:2012:BW0727).’
‘Betrokkene heeft in zijn verweerschrift onder meer verwezen naar de hiervoor genoemde uitspraken van het CBb en aangevoerd dat de klacht ongegrond is. De Accountantskamer is van oordeel dat dit verweer doel treft. Uit de eerder genoemde uitspraken van het CBb blijkt dat de werkwijze van betrokkene terughoudend moet worden getoetst en dat de Accountantskamer aan een inhoudelijke beoordeling van het bindend advies niet toekomt.’
Klacht ook inhoudelijk ongegrond
‘Vast staat dat betrokkene in 2017 nog niet voor de betreffende vennootschappen werkzaam was. Hij was dus ook niet bij het overleg op 4 oktober 2017. In het kader van zijn opdracht heeft hij met iedereen gesproken die er wel bij is geweest. Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat uit de gesprekken bleek dat er toen helemaal geen afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kosten. Alle betrokkenen hebben dat bevestigd en dat heeft hij vastgelegd. Die verslagen zijn er dus wel, maar die heeft betrokkene niet in het geding gebracht omdat hij niet wil dat die openbaar worden, waarbij meespeelt dat klager niet de opdrachtgever is. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij, anders dan klager heeft gesteld, wel degelijk heeft onderzocht wat er op 4 oktober 2017 is besproken en zijn bevindingen heeft vastgelegd. Het is aan klager om aannemelijk te maken dat het anders is, en daarin is hij niet geslaagd.
Ook overigens heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat de werkwijze van betrokkene zulke evidente tekortkomingen vertoont dat sprake is van strijd met de VGBA. Hieruit volgt dat de klacht ongegrond is.’
Geef een reactie