Het aanzeggen via Teams dat een tijdelijke arbeidsovereenkomst eindigt is onvoldoende om aan de aanzegplicht te voldoen, heeft de kantonrechter bepaald. De werkgever in de betreffende zaak is daarom een aanzegboete verschuldigd aan de voormalige werknemer. Met een mondelinge aanzegging is niet aan (schriftelijke) aanzegverplichting ex artikel 7:668 BW voldaan. De verschuldigdheid van een aanzegvergoeding is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
Wat is de situatie?
De werkneemster is op 6 januari 2020 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar in dienst getreden van de werkgever. Haar laatstelijke bruto salaris bedraagt € 2.841 per vier weken, exclusief vakantietoeslag, gebaseerd op een 40-urige werkweek. In het arbeidsvoorwaardenvoorstel dat de werkgever per brief van 28 november 2020 aan de werkneemster heeft gezonden staat het volgende vermeld: “(…) jaarcontract van 6 januari 2020 tot en met 5 januari 2021, met de intentie tot omzetting naar een vast dienstverband (dit wordt na circa 9-10 maanden besproken).”
De werkneemster heeft zich op 22 september 2020 ziek gemeld. Tijdens een overleg via MS Teams op 30 oktober 2020 heeft Senior Personeelsadviseur, de werkneemster medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zal worden verlengd. Een medewerker mailt op 2 december 2020 het volgende aan de werkneemster: “Ik stuur je de uitslagen van de tests die je hebt ingevuld even door. Ik hoop dat dit je helpt, ik ben een tijdje op vakantie tot en met 23 december. We spreken elkaar erna, hou je goed.” In reactie op deze e-mail mailt de werkneemster op 2 december 2020 aan de medewerker het volgende:
“Dankjewel voor het doorsturen. Fijne vakantie! Mijn laatste dag is de 24e, dus ik weet niet of we elkaar dan nog spreken. Dankjewel voor de support.”
Bij brief van 13 januari 2021 aan de werkgever heeft de werkneemster zich op het standpunt gesteld dat de werkgever niet schriftelijk heeft aangezegd dat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zou worden verlengd en heeft de werkneemster de werkgever verzocht om haar binnen veertien dagen de aanzegvergoeding te betalen. Bij e-mail van 25 januari 2021 heeft de gemachtigde van de werkgever de werkneemster laten weten dat de werkgever niet aan het verzoek tot betaling van de aanzegvergoeding zal voldoen. De werkneemster verzoekt de rechter de werkgever te veroordelen tot betaling van de vergoeding van € 3.089,58 bruto en de wettelijke rente en de procedurekosten.
Wat zegt de werkneemster?
De werkneemster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de werkgever de aanzegverplichting op grond van artikel 7:668 lid 3 BW niet is nagekomen, omdat geen sprake is geweest van een schriftelijke aanzegging. Een mondelinge aanzegging is volgens de werkneemster niet afdoende.
Wat zegt de werkgever?
Het verweer van de werkgever strekt tot afwijzing van de verzoeken van de werkneemster. De werkgever stelt het volgende. De leidinggevende van de werkneemster heeft – kort voordat de leidinggevende met zwangerschapsverlof ging – de werkneemster laten weten dat haar arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Een medewerker is op 30 oktober 2020 wederom met de werkneemster in gesprek gegaan, om er zeker van te zijn dat het voor de werkneemster duidelijk was dat haar arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Aangezien de werkneemster door de mededeling erg overstuur raakte, heeft de medewerker ervoor gekozen de aanzegging niet schriftelijk te bevestigen. Vervolgens hebben beide partijen gehandeld vanuit de gedachte dat het dienstverband zou eindigen. De werkneemster wist ruim op tijd precies waar zij aan toe was. De werkgever heeft het afgelopen jaar rekening gehouden met de werkneemster en alles voor haar gedaan, zoals het onverplicht aanbieden van een beroepskeuzetest. De werkgever stelt zich op het standpunt dat een beroep op artikel 7:668 lid 3 BW onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Wat oordeelt de rechter?
Tussen partijen is in geschil of de werkgever de werkneemster de aanzegvergoeding verschuldigd is. De kantonrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 7:668 lid 1 a sub BW een werkgever verplicht is de werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen, is hij aan de werknemer een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand (artikel 7:668 lid 3 BW).
Geen schriftelijke aanzegging
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de werkgever niet voldaan aan de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1 sub a BW. Weliswaar staat tussen partijen niet ter discussie dat in ieder geval op 30 oktober 2020 aan de werkneemster mondeling is kenbaar gemaakt dat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zou worden verlengd, de werkneemster is hierover door de werkgever niet schriftelijk geïnformeerd. De e mailwisseling van 2 december 2020 kan volgens de kantonrechter niet worden aangemerkt als een schriftelijke aanzegging als bedoeld in artikel 7:668 lid 1 sub a BW. In de mailwisseling wordt de werkneemster namelijk niet geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Aanzegvergoeding
Nog afgezien van de omstandigheid dat de werkneemster heeft gesteld dat het voor haar niet volkomen helder was dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, is het enkele feit dat geen schriftelijke aanzegging heeft plaatsgevonden in principe voldoende om aanspraak te kunnen maken op de aanzegvergoeding. De wetgever heeft in artikel 7:668 BW, dat van dwingend recht is, bewust het vereiste van een schriftelijke aanzegging gesteld. De ratio achter de aanzegplicht is een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet tot het einde van de arbeidsovereenkomst in onzekerheid te laten over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst na ommekomst van de overeengekomen duur. De verwijzing van de werkgever naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9332, kan haar niet baten. In die zaak zou de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden verlengd en was er een gesprek geweest over de invulling van het nieuwe contract, waar vervolgens in een e-mail aan werd gerefereerd. De werknemer heeft er in die zaak vervolgens zelf voor gekozen de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. Dat is in dit geval niet aan de orde, zodat alleen al om die reden de vergelijking niet op gaat.
Niet redelijk en billijk
Bovendien volgt uit verschillende uitspraken van gerechtshoven dat indien een werknemer slechts mondeling en niet schriftelijk is geïnformeerd over het niet verlengen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de aanzegvergoeding door de werkgever verschuldigd is, geen stand houdt. Hoewel voorstelbaar is dat de aanspraak van de werkneemster op de aanzegvergoeding, zoals de werkgever heeft aangevoerd, voor de werkgever onrechtvaardig voelt, aangezien zij er in haar ogen alles aan heeft gedaan rekening te houden met de werkneemster – zoals het onverplicht aanbieden van beroepskeuzetesten – leidt dit niet tot een ander oordeel. In het kader van de verschuldigdheid van de aanzegvergoeding op grond van artikel 7:668 BW is ook niet relevant of een werknemer al dan niet een andere baan heeft.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever aan de werkneemster te betalen een bedrag van € 3.089,58 bruto voor aanzegvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarnaast de procedurekosten van de werkneemster te betalen vastgesteld op € 240 aan griffierecht en € 498 aan salaris voor haar gemachtigde.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 16 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:3842
Geef een reactie