Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft zich uitgelaten over de wijze van berekening van het omzetverlies bij ondernemingen voor de TVL door de RVO. Het College acht het uitgangspunt dat er in principe uit wordt gegaan van de aangiften omzetbelasting niet onredelijk. De in de regeling vastgelegde uitzonderingsmogelijkheid geldt bovendien, anders dan de ondernemer meent, voor ondernemingen die geen aangiften omzetbelasting doen.
De RVO had de TVL-aanvraag van Global Sports Communication B.V. uit Nijmegen afgewezen omdat er niet was voldaan aan de voorwaarde dat er een omzetverlies is van tenminste 30% in de subsidieperiode in 2020 ten opzichte van de referentieperiode in 2019.
Standpunt Global Sports Communication: omzet zusteronderneming
Het bedrijf spant daarover een zaak aan en voert aan dat de aangiften omzetbelasting een vertekend beeld geven van de werkelijke omzet in 2020. De aangifte over het derde kwartaal 2020 is hoger dan de werkelijke omzet, omdat daar een doorbelasting van kosten 2019 voor een zusteronderneming in betrokken is. Dit is geen omzet voor Global Sports Communication en komt ook niet in de resultatenrekening voor. De kosten zijn verwerkt in de rekening-courant (vordering) op de zuster-BV en zijn alleen meegenomen omdat dit BTW-technisch dient te gebeuren. Er is geen sprake van een prestatie richting de zustermaatschappij en er zit ook geen winstopslag op.
Uit de toelichting bij de TVL blijkt dat de definitie van het begrip omzet in artikel 1 van de regeling gebaseerd is op wat er onder “netto-omzet” wordt verstaan in art. 2:377, zesde lid van het BW. Een groot deel van de ondernemingen die in aanmerking komt voor de regeling, betaalt omzetbelasting op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. Vanwege uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten is in de regeling als uitgangspunt opgenomen dat als een onderneming omzetbelasting betaalt, het bedrag waarover aangifte voor de omzetbelasting wordt gedaan, geldt als omzet. Er is een aantal uitzonderingen voor de gevallen waarin de aangiften niet voldoende informatie verschaffen om de omzet in de referentie- en subsidieperiode te bepalen. In die gevallen moet de onderneming de omzet los van de aangifte omzetbelasting aantonen. Aan Global Sports Communication dient ook die gelegenheid gegeven te worden, voert het bedrijf bij het CBb aan, zodat aan de relevante periode de juiste omzet kan worden toegekend. Aansluiting bij de aangiften omzetbelasting levert voor het bedrijf geen lastenverlichting op, omdat de administratieve kosten die daarmee bespaard worden niet opwegen tegen het mislopen van de subsidie. Tot slot heeft Global Sports Communication aangevoerd dat het doel van de regeling is het ondersteunen van ondernemingen die de negatieve gevolgen ondervinden van COVID-19. Het bedrijf voldoet aan die doelstelling. Zij wordt door het bestreden besluit onevenredig benadeeld.
Oordeel CBb
Het CBb gaat daar echter niet in mee en overweegt daarbij:
De regelgever heeft er voor de bepaling van het omzetverlies bewust voor gekozen om uit te gaan van de berekeningswijze zoals neergelegd in artikel 3, tweede lid, van de TVL. In de toelichting bij de TVL is hierover vermeld dat de meerderheid van de ondernemingen die in aanmerking komt voor subsidie omzetbelasting afdraagt over zijn activiteiten. Binnen die categorie doet een aanzienlijk deel van de ondernemingen aangifte per kalenderkwartaal. Zowel vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid als voor beperking van de administratieve lasten is het wenselijk dat de groep ondernemingen die per kalenderkwartaal aangifte doet voor de omzetbelasting, zijn omzet aantoont met zijn aangiften. Het College acht dit uitgangspunt niet onredelijk. Zoals het College eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 8 juni 2021, ECLI:NL:CBB:2021:962) biedt de TVL geen grondslag om af te wijken van deze berekeningswijze. De uitzonderingsmogelijkheid in artikel 3, negende lid, van de TVL, geldt zoals blijkt uit artikel 3, achtste lid, van de TVL en anders dan appellante meent, voor ondernemingen die geen aangiften omzetbelasting doen.
Dat deze wijze van berekening van het omzetverlies in het geval van appellante tot gevolg heeft dat zij niet in aanmerking komt voor subsidie, maakt niet dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft zich naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat hier geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt.
Het beroep is ongegrond.
Geef een reactie