
De eigenaar van een administratiekantoor moet in afwachting van een definitieve schadeberekening alvast ongeveer zeven ton terugbetalen aan Scandica Nederland BV. Als directeur van Scandica werd hij geacht het vermogen van het bedrijf in deposito’s te beleggen, maar in plaats daarvan leende de man grote bedragen uit aan de klanten van zijn eigen administratiekantoor. De UBO van Scandica wist niets van de leningen, omdat de eigenaar van het administratiekantoor die ten onrechte steeds als invested funds in de jaarrekeningen opnam. De rechtbank oordeelt dat de man daarmee zijn taak als bestuurder van Scandica ernstig verwijtbaar onbehoorlijk heeft vervuld en ook dat hij daardoor persoonlijk ernstig verwijtbaar onrechtmatig jegens Scandica heeft gehandeld.
Toen hij zich moest verantwoorden aan de hand van de mutaties op de bankrekeningen raakte de man naar eigen zeggen in paniek. Om de ongeoorloofde leningen te verbergen verstrekte hij onjuiste overzichten en zegde hij bankrekeningen van Scandica bij ING op. De echtgenote van de man en hun gezamenlijke modeonderneming zijn ook aansprakelijk voor een gedeelte van de schade van Scandica, oordeelde de rechtbank Rotterdam onlangs. De precieze omvang van de schade wordt nog in een aparte schadestaatprocedure bepaald, maar de eigenaar van het administratiekantoor moet van de rechtbank bij wijze van voorschot op de schadevergoeding alvast acht ton aan Scandica betalen.
Scandica
Scandica werd op 18 september 2008 opgericht. Het in Liechtenstein gevestigde Scandica Groupe Etablissement houdt 98% van de aandelen en de eigenaar van het Nederlandse administratiekantoor 2%. Scandica houdt de aandelen in twee Tsjechische vastgoedvennootschappen en beheert liquide middelen. Het startsaldo op twee bankrekeningen bedroeg omgerekend zo’n anderhalf miljoen euro.
Leningen
De eigenaar van het administratiekantoor was van 18 september 2008 tot 23 november 2020 statutair directeur van Scandica en beschikte in die hoedanigheid over de bankrekeningen van het bedrijf. Sinds 2011 werden er verschillende leningen verstrekt vanuit Scandica aan klanten van het administratiekantoor en aan Four Seasons Fashion, een onderneming waarvan de administrateur en zijn echtgenote zelfstandig bevoegde bestuurders zijn. De leningen werden niet allemaal volgens afspraak afgelost en een deel van de aflossingen en rentebetalingen werden op de bankrekeningen van de administrateur en het modebedrijf gestort.
Vragen over mutaties
De tweede helft van 2020 vonden drie besprekingen plaats tussen (onder meer) de directeur en de UBO van Scandica over mutaties op de bankrekeningen, omdat de UBO daarover vragen had. Bij de eerste bespreking verstrekte de directeur/administrateur een door hem opgesteld overzicht van de mutaties. Ook verstrekte hij naar aanleiding van de eerste bespreking een overzicht met het logo van ING. Bij de derde bespreking was er kennelijk geen vertrouwen meer, want toen werd afgesproken dat de man zijn functie als directeur zou neerleggen. Niet veel later, op 14 oktober 2020 stuurde hij nog wel voor een bedrag van € 17.103,11 een factuur aan Scandica in verband met verrichte werkzaamheden over de jaren 2017, 2018, 2019 en 2020.
Aansprakelijkstelling
December 2020 stelde Scandica de administrateur via een brief aansprakelijk voor de schade als gevolg van diens onrechtmatig handelen. Aan zijn echtgenote en hun gezamenlijke modebedrijfje werden vergelijkbare brieven verstuurd. Scandica liet conservatoir derdenbeslag leggen op verschillende bezittingen en in kort geding oordeelde de voorzieningenrechter op 10 juni 2021 al dat de eigenaar van het administratiekantoor € 670.000,00 aan Scandica moet betalen (€ 778.193,11 minus € 102.000,00 die al terugbetaald was).
Onbehoorlijke taakvervulling
In een nieuwe rechtszaak over de kwestie constateert de rechtbank Rotterdam dat de eigenaar van het administratiekantoor heeft erkend dat hij gelden van Scandica heeft opgenomen. Het ging volgens hem om opnames in een rekening courantverhouding die hij met Scandica had. Hij heeft ook erkend dat hij het openstaande bedrag terug moet betalen, maar is van mening dat een recente nota voor beheerswerkzaamheden (van € 17.103,11) daarmee moet worden verrekend zodat in zijn visie een bedrag van € 778.193,11 resteert. De erkenning van de man dat hij een bedrag van € 795.296,22 (€ 778.193,11 + € 17.103,11) aan Scandica is verschuldigd, leidt ertoe dat in elk geval dit bedrag toewijsbaar is, oordeelt de rechtbank. Dat bedrag dient verminderd te worden met datgene wat al door hem is voldaan op grond van het kort gedingvonnis van 10 juni 2021. Het bedrag van € 17.103,11 kan eventueel met het in de schadestaatprocedure nog vast te stellen bedrag verrekend worden.
De eigenaar van het administratiekantoor heeft voor het overige betwist dat hij ten onrechte bedragen naar klanten heeft overgeboekt. Volgens hem betreft het leningen en paste dat binnen de statutaire doelomschrijving van Scandica, temeer omdat een meer dan marktconforme rente is overeengekomen. In de visie van de administrateur staat ook niet vast dat de uitgeleende bedragen niet worden terugbetaald, zodat evenmin vaststaat dat Scandica schade heeft geleden.
Scandica heeft bestreden dat het sluiten van leningen behoorde tot haar reguliere activiteiten; de instructie van de directeur hield in dat belegd zou worden in deposito’s omdat dat een veilige belegging is, wat de UBO belangrijker achtte dan hoge rendementen. Volgens Scandica heeft de eigenaar van het administratiekantoor het bestaan van de leningen verhuld door in de bankoverzichten en jaarrekeningen te vermelden dat de liquide middelen van Scandica zijn aangewend voor deposito’s, vaak met als omschrijving “Deposit invested funds”. Daaraan is ter zitting toegevoegd dat in de jaarrekeningen geen melding is gemaakt van een rekening courantverhouding tussen Scandica en de eigenaar van het administratiekantoor, de leningen niet onder de vorderingen zijn opgenomen en evenmin een voorziening is opgenomen in verband met problemen met het innen van de lening van een klant, hoewel de eigenaar van het administratiekantoor namens Scandica een procedure over de aflossing van die lening is gestart omdat de klant niet aan zijn verplichtingen voldeed.
De eigenaar van het administratiekantoor heeft ter zitting verklaard dat hij op eigen initiatief cliënten van zijn administratiekantoor leningen heeft verstrekt en dat die leningen steeds als “invested funds” in de jaarrekening zijn opgenomen. Hij heeft niet bestreden dat deze wijze van boekhoudkundige verwerking onjuist is en heeft evenmin uitgelegd waarom hij voor die wijze van verwerken heeft gekozen. Hij heeft verder erkend dat terugbetaling ook plaatsvond door storting op een bankrekening van hemzelf of van de gezamenlijke onderneming met zijn echtgenote. Uit de verklaring van de administrateur valt af te leiden dat de UBO van Scandica niet op de hoogte was van het bestaan van de leningen. Dat volgt ook uit de omstandigheid dat de eigenaar van het administratiekantoor – naar eigen zeggen – in paniek raakte toen hij zich moest verantwoorden aan de hand van de mutaties op de bankrekeningen en dat hij toen onjuiste overzichten heeft verstrekt en de bankrekeningen van Scandica bij ING heeft opgezegd. Zonder toelichting – die niet is gegeven – valt niet in te zien waarom een professional als een administrateur in paniek zou raken zodra hem wordt verzocht verantwoording af te leggen van het beheer volgens afspraak van aan hem toevertrouwde liquide middelen.
De rechtbank is van oordeel dat de eigenaar van het administratiekantoor door de wijze waarop hij de liquide middelen van Scandica heeft gebruikt zijn taak als bestuurder van Scandica ernstig verwijtbaar onbehoorlijk heeft vervuld en tevens dat hij daardoor persoonlijk ernstig verwijtbaar onrechtmatig jegens Scandica heeft gehandeld . Hij is gehouden de als gevolg daarvan door Scandica geleden schade te vergoeden. Zoals Scandica heeft gevorderd zal de zaak voor wat betreft het vaststellen van de precieze omvang van de betalingsverplichting van de man jegens Scandica worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
Echtgenote en gezamenlijke onderneming
Over de echtgenote oordeelt de rechtbank dat ze hoofdelijk aansprakelijk is voor terugbetaling van de bedragen waarmee zij is verrijkt en Scandica is verarmd. De gezamenlijke onderneming van de echtgenoten heeft volgens de rechtbank onrechtmatig jegens Scandica gehandeld, doordat de bankrekening van het bedrijf werd gebruikt voor betalingen door derden als terugbetaling op de lening die zij door tussenkomst van de administrateur met Scandica hadden afgesloten.
De echtgenote is ook persoonlijk een ernstig verwijt te maken over haar rol als bestuurder van de gezamenlijke onderneming met haar echtgenoot, oordeelt de rechtbank. Mede gelet op de verklaringen van de echtgenote ter zitting – erop neerkomend dat zij als bestuurder geen taak had en dat het een formaliteit betrof om haar in staat te stellen haar hobby uit te voeren – moet worden vastgesteld dat zij haar taak als bestuurder, onder andere het toezicht houden op de algemene gang van zaken, heeft verwaarloosd. Daarvoor kan zij zich niet disculperen door zich erop te beroepen dat zij zich in haar beleving slechts met de uitoefening van haar hobby hoefde bezig te houden en niet met de administratie of financiering van de rechtspersoon. Anders dan de echtgenote meent, is de functie van bestuurder van een vennootschap niet enkel een formaliteit, ook niet als de twee bestuurders echtgenoten zijn. Iedere bestuurder is – bijzondere omstandigheden die niet zijn aangevoerd daargelaten – verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken binnen een vennootschap en daartoe behoort het houden van (enig) toezicht op de uitoefening van taken door een medebestuurder aan wie door de andere bestuurder in praktische zin het gehele bestuur wordt overgelaten. Daarom treft ook de echtgenote een persoonlijk ernstig verwijt.
Voorschot
Scandica vorderde bij de rechtbank dat er een voorschot wordt betaald. Deze vordering is in zoverre toewijsbaar dat de eigenaar van het administratiekantoor wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 800.000,00, waarop de al gedane betalingen op grond van het kort gedingvonnis van 10 juni 2021 in mindering moeten worden gebracht. Ten aanzien van de echtgenote en de gezamenlijke onderneming is de omvang van de aansprakelijkheid nog onvoldoende duidelijk. Daarom wordt de vordering dat ook zij een voorschot betalen afgewezen.
MH
Geef een reactie