
Op basis van de Wet verplichte deelneming bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet BPF) zijn in diverse bedrijfstakken de werknemers, en hierdoor hun werkgevers, verplicht aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds. Je mag van sociale partners in de bedrijfstak toch wel verwachten dat de afbakening van de bedrijfstak zodanig helder is dat een werkgever makkelijk kan achterhalen of ze binnen de bedrijfstak valt? Toch wordt hierover, doorgaans door het betreffende bedrijfstakpensioenfonds, tot aan de hoogste rechter geprocedeerd. Een uitspraak van Gerechtshof Den Haag laat zien hoever pensioenfondsen soms gaan in hun wens tot aansluiting van een werkgever.
De oorspronkelijke doelstelling van de Wet BPF is op zichzelf helder: voorkomen dat er binnen de bedrijfstak wordt geconcurreerd op de arbeidsvoorwaarde pensioen en het voorkomen dat er binnen de bedrijfstak werknemers zijn die geen pensioenregeling hebben zogenaamde ‘witte vlekken’). De sociale partners in de bedrijfstak bepalen de definitie. Je zou verwachten dat er over de afbakening van de bedrijfstak niet veel discussie te voeren is. Toch laat de oneindige stroom aan rechtszaken over dit onderwerp een ander beeld zien. Ook in de genoemde uitspraak haalt het pensioenfonds alles uit de kast om de werkgever onder de werkingssfeer van het fonds te trekken.
Objectief kenbare betekenis
In de rechtspraak is uitgemaakt dat de zogenaamde cao-norm moet worden toegepast op het verplichtstellingsbesluit van een pensioenfonds. De tekst op zichzelf moet voor een partij die niet betrokken was bij het opstellen ervan, zodanig helder zijn dat hij kan zien of deze wel of niet op zijn onderneming van toepassing is. Met andere woorden, de tekst moet naar een objectief kenbare betekenis worden uitgelegd. Bij deze uitleg mogen enkel officiële toelichtingen op het besluit een rol spelen.
Ten aanzien van de uitleg van het verplichtstellingsbesluit is, naar de mening van het betreffende pensioenfonds (Metaal en Techniek), nog wel van belang dat er een materieel-wettelijk systeem bestaat waardoor overlapping tussen pensioenfondsen worden voorkomen maar ook witte vlekken. De beide verplichtstellingen samen beogen het vermijden van categorieën werknemers zonder pensioenopbouw, een naadloze aansluiting van de verplichtstellingen derhalve. Dit is in eerdere rechtspraak aan de orde geweest maar speelt volgens het Gerechtshof Den Haag (GHDHA:2024:328) enkel in de situatie dat de werkgever werkzaamheden verricht die onder de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen. Deze bepaling kan niet ingezet worden om de werkingssfeer van het pensioenfonds op te rekken omdat anders geen enkele verplichting bestaat tot aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds.
Raakvlakken
De verplichtstelling van het betreffende pensioenfonds (Metaal en Techniek) is zeer uitgebreid. Het gaat om werkgevers die uitsluitend of in hoofdzaak de in artikel 1 t/m 17 genoemde werkzaamheden uitvoeren, waarbij het aantal overeengekomen arbeidsuren van werknemers betrokken bij de werkzaamheden zoals benoemd in artikel 1 t/m 17 groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van werknemers betrokken bij werkzaamheden in enige andere afzonderlijke bedrijfstak.
De discussie tussen het pensioenfonds ziet op 7 bedrijfstakken als genoemd in het verplichtstellingsbesluit. Kennelijk hebben de activiteiten van de onderneming met al deze bedrijfstakken een raakvlak, althans dat is het standpunt van het pensioenfonds. Het Gerechtshof komt tot de conclusie dat de werkzaamheden van de werknemers van werkgever niet of slechts in zeer beperkte mate vallen onder de werkingssfeerbepalingen van de genoemde bedrijfstakken. Hierbij speelt een rol dat de werkzaamheden moeten worden verricht door de werknemers van de onderneming zelf en niet door eventueel ingehuurde derden en dat het slechts inpluggen van een stekker niet valt aan te merken als het uitvoeren van ‘metaalwerkzaamheden’. Dan zouden namelijk nagenoeg alle ondernemingen binnen de definities vallen.
Het eindoordeel van het Gerechtshof is dat de onderneming niet onder de werkingssfeer van het betreffende pensioenfonds valt. Het pensioenfonds draait op voor de kosten van het geding; die kosten worden bepaald aan de hand van de wettelijke bepalingen, zijnde een fractie van de werkelijke gemaakte kosten. De onderneming zit door de discussie met een aanzienlijke schadepost bestaande uit de gemaakte juridische kosten maar ook de deelnemers van het pensioenfonds hebben weer een stukje indexatiepotentieel verloren door de kosten van de procedures.
Conclusie
De doelstelling van de Wet BPF is op zichzelf heel helder, we willen binnen de bedrijfstak voor alle werknemers dezelfde pensioenregeling. Hierbij mag van de sociale partners wel verwacht worden dat ze de definitie van de bedrijfstak heel duidelijk en heel leesbaar omschrijven zodat voor een onderneming, zonder aanvullende beleidsbesluiten, duidelijk is of de onderneming binnen of buiten de bedrijfstak valt. Dat dit in de praktijk niet altijd het geval is, moge naar aanleiding van de betreffende uitspraak duidelijk zijn. Met alle vervelende, en kostbare, discussies voor werkgevers van dien.
Het gebeurt in de praktijk te vaak dat het pensioenfonds probeert om de werkingssfeer ruimer uit te leggen dan vastgelegd in het verplichtstellingsbesluit. Feitelijk probeert het pensioenfonds dan achteraf de definitie van de bedrijfstak, die is vastgesteld door de sociale partners, op te rekken. Naast het feit dat ze hiermee de onderneming op onnodige kosten jaagt, en ook haar eigen deelnemers financieel benadeelt, is de vraag of ze hiermee niet het imago van de bedrijfstak pensioenuitvoerders schaadt.
Paul van Ravenzwaaij MPLA is pensioendeskundige en verbonden aan Pellicaan Advocaten.
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.
Geef een reactie