Een man en een vrouw zijn elkaars fiscale partners en beiden zijn ondernemers. De activiteiten van de in 2004 gestarte eenmanszaak bestaan uit de bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed en uit het beheer van onroerend goed. De man en zijn vrouw kopen in 2006 panden op voor een bedrag van € 475.000,-. De koop van deze onroerende zaken is gefinancierd met geldleningen van in totaal € 534.000,-.
In de periode van 2012 tot en met 2016 vinden verbouwingswerkzaamheden plaats aan de panden. De panden krijgen de functie van eigen woning en kantoorruimte en worden daarnaast, onder meer via Airbnb, verhuurd. Bij de verhuuractiviteiten gaat het om logies, zakelijke verhuur en kortdurend verblijf.
Resultaten structureel verliesgevend
Uit de ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2013 tot en met 2016 is het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening elk jaar negatief. Om de aanvaarbaarheid van de aangiften over die jaren vast te stellen stelt de inspecteur een boekenonderzoek in. De conclusie die hij hier uit trekt is dat de resultaten in die jaren structureel verliesgevend zijn geweest. Door de ondernemer is geen ondernemingsplan overlegd waaruit een positief resultaat is te verwachten. Ook is er geen substantieel stijgende omzet ten opzichte van de relatief hoge kosten.
Volgens de inspecteur is er geen bron van inkomen geweest sinds de start. Hij corrigeert de verliezen van de betreffende jaren. Hij schrapt ook het recht op de investeringsaftrek, MKB-winstvrijstelling en er vindt een correctie plaats bij de niet aftrekbare kosten. De inspecteur legt navorderingsaanslagen op. De man gaat in beroep bij de rechtbank Noord-Nederland.
Arbeid gaat normaal vermogensbeheer te boven
De man stelt dat wél sprake is van een objectieve voordeelsverwachting omdat in de jaren 2017, 2018 en 2019 een positief resultaat is behaald. Hij is van mening dat de arbeid die met de verhuuractiviteiten gemoeid is normaal vermogensbeheer te boven gaat, zodat sprake is van een onderneming. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de verhuur van de onroerende zaken geen bron van inkomen, omdat geen sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
Om van een bron van inkomen te kunnen spreken moet volgens de rechtbank voldoen zijn aan drie voorwaarden. Ten eerste moet er sprake zijn van een deelname aan het economisch verkeer en moet het (subjectieve) oogmerk zijn om een voordeel te behalen. En ten slotte moet er een (objectieve) verwachting zijn dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.
De vraag, of in een jaar, sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar, volgens de rechtbank. Door feiten en omstandigheden van andere jaren in aanmerking te nemen kan de vraag beantwoord worden of in dat betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting; deze mogen daarom ook in aanmerking worden genomen. De man moet echter wel kunnen bewijzen door feiten en omstandigheden te stellen dat op grond daarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
Geen objectieve voordeelsverwachting
Daaraan heeft de man naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Gezien de feiten heeft de man met de eenmanszaak vanaf het jaar 2013 tot en met 2016, dus over een periode van vijf jaren, geen positieve resultaten behaald. Dit wijst op het ontbreken van een objectieve voordeelsverwachting. Aan de stelling van de man dat in de latere jaren 2017, 2018 en 2019 wel een positief resultaat is behaald met de activiteiten kan volgens het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
Over de gehele periode 2012- 2019 is een resultaat behaald van ruim € 195.000,- negatief. De som van de behaalde positieve resultaten (20.379,-) vallen in het niet (meer dan 10 keer zo klein) bij de som van de negatieve resultaten ( € 216.023,-). Ook kan de rechtbank uit de gedingstukken niet afleiden dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
De rechtbank oordeelt dat zij niet toekomt aan de vraag of het kantoorpand, dat voor meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt zoals de man stelt, tot het keuzevermogen behoort. De man heeft niet duidelijk gemaakt op welke wijze deze stelling kan leiden tot het door de man gewenste fiscale resultaat. Het onroerend goed is immers geactiveerd in de eenmanszaak. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat in die eenmanszaak geen sprake is van een bron van inkomen zal de rechtbank deze stelling daarom passeren.
Rechtbank Noord-Nederland, ECLI:NL:RBNNE:2024:3338
Geef een reactie