
Bij opzettelijk of grofschuldig niet nakomen van deze verplichting kan een vergrijpboete van 100% van het te suppleren bedrag worden opgelegd.1 Hoe streng is deze nieuwe termijn?
De regelgeving achter de ‘btw suppletieaangifte’
Hoe zat het ook alweer? Het verbeteren, of suppleren van een btw aangifte was lang een ongereguleerde aangelegenheid. Artikel 10a Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt sinds 1 januari 2012 echter dat belastingplichtigen worden gehouden de inspecteur ‘eigener beweging’ mededeling te doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen, die hun bekend zijn of zijn geworden. Voor de omzetbelasting, de btw, is dit uitgewerkt in artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Zodra een belastingplichtige constateert dat een aangifte over een tijdvak in de afgelopen vijf kalenderjaren onjuist of onvolledig is gedaan waardoor te veel of te weinig belasting is betaald, is hij gehouden alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken.2 De suppletie moet gedaan worden voordat de belastingplichtige ‘weet of redelijkerwijs moet vermoeden’ dat de inspecteur met de desbetreffende onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal worden.
Hier is sinds 1 januari 2025 aan toegevoegd dat de suppletie niet later dan acht weken nadat de belastingplichtige de onjuistheid of onvolledigheid heeft geconstateerd moet worden ingediend. Simpel gezegd: bij een constatering van te weinig aangegeven en afgedragen btw is het verplicht om dit via een btw-suppletie binnen acht weken te corrigeren, op straffe van beboeting. Tot en met 2024 gold dat dit “zo spoedig mogelijk” moest gebeuren. Dit gaf in de praktijk veel discussie. Vanaf 2025 is deze constaterings-termijn duidelijk vastgelegd: binnen acht weken na de constatering moet de btw-suppletie worden ingediend.
Waarom deze aanscherping?
De aanscherping van de termijn is ingegeven door een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juli 2023.3 Een belastingplichtige nam het standpunt in dat pas bij het opmaken van de jaarstukken 2019 duidelijk werd dat er gesuppleerd diende te worden. De inspecteur stelde dat al na de maandaangifte over mei 2019 bij hem bekend was dat deze onjuist was, en dat opzettelijk / grofschuldig met suppleren was gewacht tot een jaar later. De belastingplichtige kreeg gelijk. De rechtbank was van oordeel dat het uiterste tijdstip van suppleren was gelegen in het moment ‘voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de desbetreffende onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal worden’. Niet de termijn van ‘constatering’. De vergrijpboete werd vernietigd.
Deze uitspraak betekent dat in de praktijk iedere ondernemer kan wachten met suppleren tot hij of zij vermoed dat de inspecteur er bekend mee wordt, bijvoorbeeld na het opmaken van jaarstukken. Het heeft voor de Belastingdienst geen zin meer om een vergrijpboete op te leggen vanwege het niet tijdig suppleren, omdat er na deze uitspraak sprake is van een ‘pleitbaar standpunt’ die beboeting uitsluit.4 Van een pleitbaar standpunt kan worden gesproken indien het een standpunt over de interpretatie van het (fiscale) recht betreft, dus om een – geheel of gedeeltelijk – rechtskundig standpunt. Daaronder valt de rechtskundige duiding van de feiten. Dankzij deze uitspraak van de rechtbank kan en mag een belastingplichtige ten tijde van het doen van een suppletieaangifte naar objectieve maatstaven gemeten redelijkerwijs menen dat deze uitleg, en daarmee de door hem gedane suppletieaangifte, juist is.
Vermoedelijk werd door de politiek gevreesd dat de Staat na deze uitspraak nog langer moet wachten op zijn belastinginkomsten uit de btw, zodra bekend zou worden dat de Belastingdienst geen houdbare boetes meer kan opleggen. Reden genoeg voor deze snelle wijziging van het Uitvoeringsbesluit.
Wat betekent deze termijn in de praktijk?
De Nota van Toelichting in het Eindejaarsbesluit 2024 wees erop dat de dubbele termijn voor het doen van een suppletie (“zo spoedig mogelijk na constatering” en “voordat bekend is of redelijkerwijs bekend kan zijn”) in de praktijk tot onduidelijkheid leidt.5 Het kabinet besloot de termijn vast te leggen op acht weken na constatering. Deze aanpassing voorkomt volgens het kabinet dat ondernemers stilzitten na het opstellen van hun balans, terwijl zij weten dat zij moeten suppleren. De nieuwe termijn van acht weken sluit aan bij de termijn voor het indienen van een correctiebericht voor loonheffingen. Beide regelingen hanteren vanaf 2025 dezelfde termijn.
De termijn van acht weken geldt vanaf 1 januari 2025. Voor ondernemers die vóór deze datum al hebben geconstateerd dat een btw-suppletie noodzakelijk is, begint de termijn te lopen op 1 januari 2025. Dit betekent dat uiterlijk op 26 februari 2025 de btw-suppletie moet worden ingediend. Wanneer een btw-suppletie leidt tot een te betalen btw-bedrag, wordt belastingrente in rekening gebracht. Voor suppleties over het belastingjaar 2024 kan belastingrente worden voorkomen door de suppletie vóór 1 april 2025 in te dienen. Als eerder is geconstateerd dat suppleren noodzakelijk is, moet dit binnen acht weken worden gedaan om een vergrijpboete te voorkomen. De nieuwe regels voor btw-suppleties vanaf 2025 brengen meer duidelijkheid en uniformiteit, maar stellen ook strengere eisen aan tijdige correcties.
Wordt de fiscale soep wel zo heet gegeten?
De verplichting om de btw-suppletie in te dienen voordat redelijkerwijs kan worden vermoed dat de Belastingdienst op de hoogte is van het te weinig aangegeven bedrag, blijft ongewijzigd. Opmerkelijk is dat in het Eindejaarsbesluit wordt gesteld dat deze termijn, ontleend aan de inkeerregeling, als ‘eerste grens’ voor tijdig suppleren van kracht blijft. Een ondernemer moet volgens het kabinet suppleren voordat de eerste van deze twee termijnen is verstreken. Dit zou betekenen dat een inspecteur een vergrijpboete kan opleggen terwijl de termijn van acht weken van het ‘constaterings’-criterium nog niet was verstreken. Gelet op de ratio van de inkeerregeling van 67n AWR lijkt mij dat niet houdbaar. Een inkeer is bedoeld voor een situatie waarin niet ‘zo spoedig mogelijk’ maar dankzij de inkeer toch nog op tijd is gemeld. Dit derogeert niet aan deze harde in een Besluit vastgelegde acht-weken termijn. Ook is het al vaste jurisprudentie dat een tijdige 10a AWR suppletie – kort samengevat – als wilsafhankelijk materiaal niet kan dienen als bewijsmiddel voor een 67f AWR boete.6
Je zou zeggen dat het dus maar de vraag is of een inspecteur het daadwerkelijk aandurft om in zo’n situatie een vergrijpboete op te leggen. In het Eindejaarsbesluit lijkt echter in een voetnoot te worden gesuggereerd dat er wel beboeting moet volgen en dat vorm van samenloop van termijnen hooguit kan leiden tot een boetematiging.7 Er zal volgens het kabinet alleen afgezien kunnen worden van beboeting als de ‘feiten en omstandigheden’ van het geval dit rechtvaardigen. Deze vage open norm kennen we uit de paragrafen over vrijwillige verbetering en straftoemeting van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst. Deze situaties zullen in de toekomst ongetwijfeld voor discussie en nieuwe procedures bij de belastingrechter zorgen, waarbij de belastingplichtige ondernemer mijns inziens sterke kaarten in handen heeft.
1 Zie 10a lid 3 AWR Correcties van €1.000 of minder zijn hiervan uitgezonderd.
2 Strikt genomen is een suppletie’aangifte’ geen aangifte in juridische zin, zie Hof ‘s-Hertogenbosch, 11 augustus 2006, nr. 03/01205 en de Brief Staatssecretaris van Financiën van 23 april 2007, nr. DGB2007-1221
3 Rb. Zeeland-West-Brabant, 14 juli 2023, nr. BRE 22/756 ECLI:NL:RBZWB:2023:4986
4 HR 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:970
5 Besluit van 18 december 2024 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen en enige andere besluiten (Eindejaarsbesluit 2024) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-441.pdf
6 HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1351
7 “In de uitzonderlijke situatie dat de ondernemer zich van de fout bewust wordt en de aan de inkeerregeling ontleende termijn vrijwel op hetzelfde moment verstrijkt, waardoor de termijn om boetevrij te kunnen suppleren redelijkerwijs niet haalbaar is, dan is dat een omstandigheid waarmee de inspecteur bij de straftoemeting rekening zal houden. Afhankelijk van de overige feiten en omstandigheden van het geval, kan dit ertoe leiden dat van beboeting wordt afgezien.”
Geef een reactie