
Massaalbezwaarprocedure
Op 4 februari 2022 deed de staatssecretaris van Financiën een collectieve uitspraak op ruim 210.000 bezwaarschriften van zo’n 60.000 belastingplichtigen die op grond van de massaalbezwaarprocedure bezwaar hadden gemaakt tegen de box 3-heffing over de jaren 2017 tot en met 2020. Naar aanleiding van deze uitspraak ontvingen de betrokken belastingplichtigen tot uiterlijk 4 augustus 2022 een geautomatiseerde, cijfermatige uitwerking van het geboden rechtsherstel, gebaseerd op de door hen eerder gekozen verdeling van box 3-vermogen tussen fiscale partners.
Aanslagen onherroepelijk
Maar sommige belastingplichtigen stellen dat pas na ontvangst van deze uitwerking duidelijk werd welke verdeling voor hen fiscaal het gunstigst uitpakte. Op dat moment bleek het volgens de wettekst van artikel 2.17, vierde lid, Wet IB 2001 echter niet meer mogelijk om deze verdeling nog aan te passen, omdat de aanslagen inmiddels onherroepelijk waren. Dit leidde tot een juridische impasse: het concrete financiële effect van de collectieve uitspraak werd pas duidelijk ná het moment waarop belastingplichtigen volgens de wet nog invloed konden uitoefenen op hun box 3-verdeling.
Prejudiciële vragen
De rechtbank ziet in deze gang van zaken voldoende aanleiding om duidelijkheid te vragen aan de Hoge Raad. In het bijzonder wil de rechtbank weten of een herverdeling alsnog mogelijk moet zijn, ondanks het feit dat de aanslagen formeel onherroepelijk zijn geworden. Verder wordt gevraagd tot welk moment zo’n wijziging dan nog zou mogen worden ingediend.
De zaak die tot deze vragen leidde, betrof een belastingplichtige en diens partner die in 2017 gezamenlijk een box 3-vermogen van ruim vijf ton hadden. Na de collectieve uitspraak vroegen zij om de volledige grondslag toe te rekenen aan de partner, wat fiscaal gunstiger zou uitpakken. De Belastingdienst wees dit verzoek af met als argument dat de aanslagen van beide partners al onherroepelijk vaststonden. Volgens de fiscus past het niet binnen de huidige systematiek om na het verstrijken van die termijn alsnog wijzigingen in de verdeling toe te staan.
Ongelijke behandeling
De belastingplichtige voert daartegen aan dat dit onderscheid tussen individuele en massaalbezwaarmakers leidt tot ongelijke behandeling. Waar een individuele bezwaarmaker zijn verdeling nog kan wijzigen zolang zijn zaak nog niet definitief is beslist, mist een belastingplichtige in een massaalbezwaarprocedure dat inzicht op het beslissende moment. Volgens de eiser is er geen redelijke rechtvaardiging voor dit onderscheid en had hij bovendien uit uitlatingen van de staatssecretaris mogen afleiden dat een herverdeling nog mogelijk zou zijn.
De Belastingdienst bestrijdt dat standpunt. Volgens de fiscus is het verschil tussen individuele en collectieve procedures procedureel verklaarbaar en ook binnen de systematiek van het recht verdedigbaar. Bovendien zou het toestaan van herverdeling na onherroepelijkheid leiden tot juridische onzekerheid.
Gezien het grote aantal belastingplichtigen dat met dit probleem te maken kan krijgen, acht de rechtbank het van belang dat de Hoge Raad zich hierover uitlaat. De beantwoording van deze prejudiciële vragen zal helderheid moeten verschaffen over de reikwijdte van artikel 2.17 Wet IB 2001 in het licht van massaal bezwaar en het daaraan gekoppelde rechtsherstel.
Geef een reactie