Bij een HIR hoort het daadwerkelijke voornemen om de vrijgekomen gelden opnieuw daadwerkelijk te investeren. Toch gaat dat niet altijd op zo besliste het Hof Den Bosch. De constructie en het voornemen moeten een kritisch oordeel kunnen doorstaan en niet de schijn hebben (fraus legis) om belastingplicht te ontwijken of uit te stellen. In zo’n geval moet er gewoon betaald worden.
Verkoop onroerend goed
BV X is in 1993 opgericht. Het is een beheer- en beleggingsmaatschappij, haar activiteiten omvatten de exploitatie van registergoederen en de verhuur onroerende zaken (geen woonruimten).
BV X was eigenaar van de onroerende zaak. In maart 2009 heeft BV X de oude onroerende zaak verkocht aan haar eigen DGA voor een bedrag van € 1.880.000. Dat betekende een boekwinst voor de vennootschap. De oude onroerende zaak is op 8 juni 2009 geleverd.
Op 2 december 2009 heeft BV X met Q B.V. een overeenkomst inzake de aankoop van het bedrijfspand voor 18/32ste onverdeeld aandeel (hierna: de nieuwe onroerende zaak) voor een bedrag van € 1.800.000 gesloten. Het bedrijfspand is een bedrijfsruimte en sinds 1 september 2005 verhuurd aan een derde. Het bedrijfspand was op 10 oktober 2005 gekocht door L B.V., een aan Q BV gelieerde vennootschap. Op 1 december 2009 hebben Q BV en R BV, een aan Q BV gelieerde vennootschap, een koopovereenkomst betreffende (het nog resterende) 14/32ste onverdeeld aandeel van het bedrijfspand gesloten.
In januari 2010 heeft de DGA alle aandelen in de BV X geleverd aan Q BV. In mei 2010 heeft Q BV de nieuwe onroerende zaak aan BV X geleverd. De koopsom is deels voldaan door overname van hypothecaire schulden. Voor het overige is BV X, de koper, de koopsom schuldig gebleven.
Bij de aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2009 heeft BV X de boekwinst van een bedrag van € 1.277.219 aan de herinvesteringsreserve (HIR) toegevoegd en een bedrag van € 1.487.530 van de HIR afgeboekt op de aanschaffingskosten van de nieuwe onroerende zaak. De Belastingdienst gaat daar niet in mee.
Belastingdienst haalt streep door HIR
In geschil is nu of de Inspecteur terecht de aanwending van de HIR heeft gecorrigeerd en een bedrag van € 1.277.219 tot de belastbare winst heeft gerekend.
Oordeel Hof: er was sprake van een herinvesteringsvoornemen…
Het Hof verwijst naar artikel 3.54, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) die de mogelijkheid biedt tot het vormen van een herinvesteringsreserve indien de verkoopopbrengst meer dan de boekwaarde is. Voorwaarde is wel dat er een voornemen tot herinvestering is. De bewijslast rust op de persoon die de HIR claimt, in dit geval dus BV X. Het Hof vindt dat BV X heeft aangetoond dat ten tijde van de verkoop van de oude onroerende zaak een herinvesteringsvoornemen aanwezig was.
Maar…..
Volgens het Hof is er echter sprake van een constructie van opeenvolgende transacties waarbij voorafgaand aan de belangenwijziging, die Q BV en de DGA uiterlijk op 1 december 2009 mondeling zijn overeengekomen, op 2 december 2009 de nieuwe onroerende zaak is verworven. Er bestaat een rechtstreekse samenhang tussen de verkoop en de levering van de aandelen in BV X en de koop en eigendomsverkrijging van de nieuwe onroerende zaak door BV X. De HIR is gebruikt door de nieuwe aandeelhouder van BV X, Q BV. Het hoofddoel van de transacties was het voorkomen dat HIR aan de winst van BV X. werd toegevoegd.
Van belang was de korte tijd tussen de diverse transacties, en dat de dga niet bij prijs- en andere onderhandelingen was betrokken.
Zie verder: http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2016:1715
Geef een reactie