Een vaststellingsovereenkomst (VSO) tussen de Belastingdienst en een belastingplichtige kan door de fiscus onder bepaalde omstandigheden worden opgezegd, bijvoorbeeld als door een wetswijziging de vaststellingsovereenkomst niet meer conform de wet is. Het Gerechtshof Den Haag heeft onlangs geoordeeld dat dat in het geval van de Uniforce Group BV uit Harderwijk terecht was.
Het Uniforce-concept houdt – kort gezegd – in dat er een zogenoemde “Declarabele Uren B.V.” (‘DUBV’) wordt opgericht, die twee aandeelhouders heeft. Uniforce heeft 20 aandelen, de statutair-directeur van de DUBV 75 aandelen. Tussen Uniforce, de DUBV en de Uniforcer wordt een “Uitvoeringsovereenkomst Uniforce Concept” gesloten. Deze houdt onder meer in dat de Uniforcer zich – als werknemer – jegens de DUBV – als werkgever – verbindt om in dienst van de DUBV tegen loon en gedurende een bepaalde tijd arbeid te verrichten.
Vaststellingsovereenkomst
Uniforce BV, de DUBV’s, de bestuurders, de Belastingdienst en het UWV sloten vervolgens een VSO af over de voorwaarden waaronder bestuurders kwalificeerden als werknemers. Op basis van de VSO kon een bestuurder een door Uniforce verstrekte Verklaring Uniforce Registratie (VUR) afgeven aan opdrachtgevers. Zo’n VUR vrijwaarde de opdrachtgevers van premies en lasten vanwege werkzaamheden die de bestuurder verrichtte voor de opdrachtgever.
De Belastingdienst kondigde vervolgens in 2016 aan bij tien DUBV’s een looncontrole in te stellen om het bestaan van een eventuele tweede arbeidsovereenkomst te controleren en om na te gaan of er overeenkomstig het Uniforce-concept wordt gehandeld. Voor wat betreft de uitkomsten van zeven van die controles heeft de Belastingdienst geconcludeerd dat tussen een Uniforcer en een Opdrachtgever een (fictieve) dienstbetrekking bestaat.
Rechter: VUR lijkt op VAR
Bij de voorzieningenrechter vorderde Uniforce naleving van de VSO, maar die vordering werd afgewezen. Volgens de voorzieningenrechter bestaat een grote mate van overeenkomst tussen een VAR en een VUR. Na de invoering van de Wet DBA en de afschaffing van de VAR verhield het Uniforce-concept en de daaruit voortvloeiende VUR’s zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet meer met de geldende wettelijke regeling. De Belastingdienst was daarom gerechtigd de VSO op te zeggen om de situatie gelijk te trekken voor alle opdrachtnemers en in overeenstemming te brengen met het geldende wettelijke systeem. Volgens de voorzieningenrechter heeft de Belastingdienst in overeenstemming met art. 13 van de VSO Uniforce een redelijke termijn gegund om het Uniforce concept aan te passen aan de gewijzigde wet- en regelgeving.
Gerechtshof: VSO mocht opgezegd worden
Het Gerechtshof Den Haag oordeelt in hoger beroep hetzelfde. Hot Hof overweegt daarbij onder andere dat op de inhoud van een VSO kan worden teruggekomen ingeval van wijziging in wet- en regelgeving, naar aanleiding van jurisprudentie en/of bij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Met de Belastingdienst is het hof van oordeel dat deze bepaling moeilijk anders kan worden uitgelegd dan als een opzeggingsmogelijkheid.
Maar ook als hiermee niet uitdrukkelijk in een opzeggingsmogelijkheid zou zijn voorzien, heeft de Belastingdienst de mogelijkheid de VSO op te zeggen. Overeenkomsten voor onbepaalde tijd, zoals de VSO, zijn in beginsel opzegbaar, ook als daarin niet met zoveel woorden is voorzien in een opzeggingsmogelijkheid. De eisen van de redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is als een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:446). Uniforce heeft niet onderbouwd dat in dit geval een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging moet bestaan, laat staan dat een wijziging in wet- en regelgeving geen voldoende zwaarwegende grond voor opzegging zou vormen. Daarom kunnen de grieven niet slagen.
Bron: Taxence/AV
Geef een antwoord