Een RA tegen wie een tuchtzaak loopt, heeft vergeefs een wrakingsverzoek ingediend bij de Accountantskamer. Zij had bezwaar tegen de gang van zaken en de bejegening door de tuchtrechters op de zitting. Maar dat kan in de basis geen grond zijn voor wraking, oordeelt de wrakingskamer.
De RA stelde dat een van de leden van de tuchtraad haar onheus had bejegend, ‘omdat hij op intimiderende wijze vragen stelde, verzoekster veelvuldig interrumpeerde, en half schreeuwend suggestieve vragen stelde’. Bovendien was deze tuchtrechter beter op de hoogte van het klaagschrift dan van het verweerschrift en maakt hij de vrouw belachelijk. De voorzitter heeft daartegen niet ingegrepen, aldus de RA. Bovendien vond ze het ‘verbijsterend’ dat de voorzitter meende dat onder meer artikel 21 van het Wetboek van Rechtsvordering (feiten naar waarheid en volledig aanvoeren) niet van toepassing is, op grond waarvan de klacht niet-ontvankelijk zou moeten zijn, aldus de accountant. De intimiderende rechter verkeert tot slot in dezelfde kerkelijke kringen als de echtgenoot van de klaagster, die ook bij de zaak betrokken was: dat brengt een objectief oordeel in gevaar, aldus de RA.
Identiteit was bekend
De wrakingskamer stelt met betrekking tot dat laatste vast dat de identiteit van de rechter en de echtgenoot van de klaagster vooraf bekend waren. Ze had dus al eerder kunnen aanvoeren dat beiden elkaar mogelijk kennen. Daarom wordt die klacht niet behandeld. Overigens is niet aannemelijk gemaakt dat rechter en echtgenoot elkaar daadwerkelijk kennen.
Beslissing is geen grond voor wraking
De vrouw had bezwaar gemaakt tegen enkele beslissingen die tijdens de zitting zijn genomen, zoals het niet willen schorsen van de zitting of het (vermeend) niet willen horen van de verdediging. Maar dat is niet aan de wrakingskamer om te beoordelen. ‘Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die belast is met de behandeling van een tegen de uitspraak van de Accountantskamer in te stellen hoger beroep. Anders gezegd: een (proces)beslissing kan nooit grond voor wraking vormen. Dat is zo omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is.’
Artikel 21 niet van toepassing
Verder geldt dat het genoemde wetsartikel over het volledig en juist weergeven van feiten niet direct van toepassing is, aldus de wrakingskamer. ‘De omstandigheid dat partijen in de tuchtprocedure niet verplicht zijn om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, neemt niet weg dat de Accountantskamer altijd mede aan de hand van wat wordt aangevoerd in het verweerschrift van de accountant beoordeelt of de klager zijn stellingen over het handelen of nalaten van de accountant aannemelijk heeft gemaakt. Het is, anders dan verzoekster meent, dan ook niet zo dat een klacht mag stoelen op feiten die onwaar zijn. Dat de Accountantskamer op de zitting geen aandacht heeft besteed aan de stelling van verzoekster (in het verweerschrift en op de zitting ingenomen) dat klaagster de klacht heeft onderbouwd met bewijsmiddelen die volgens verzoekster op onrechtmatige wijze zijn verkregen en dit kennelijk aanvaardbaar acht, zoals verzoekster in dit verband ook nog als grond voor de wraking heeft aangevoerd, raakt aan het oordeel over de (on)gegrondheid van de klacht. Een oordeel daarover komt niet toe aan de wrakingskamer en kan daarom geen grond opleveren voor wraking.’
Scherp ondervragen mag
De ervaren onheuse bejegening is al met al evenmin aannemelijk gemaakt en kan bovendien ook niet tot wraking leiden: ‘De wrakingskamer is van oordeel dat een scherpe wijze van ondervragen, die niet ongebruikelijk is, op zichzelf niet een bijzondere omstandigheid is die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid of voor het oordeel dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.’ De kamer voegt daar wel aan toe dat sommige woorden ‘ongelukkig gekozen waren’.
Uitspraak: 19-1740 RA Wraking
Geef een reactie