Wanneer moet een bank de relatie met een klant op basis van de Wwft opzeggen? Om die vraag draaide het onlangs bij het gerechtshof Amsterdam. Het bedrijf Insight gaf Rabobank volgens het hof onvoldoende duidelijkheid over het eigen verdienmodel, waardoor de bank niet kan voldoen aan de op haar rustende Wwft-verplichtingen. Het hof acht voldoende aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat Rabobank rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging van de bankrelatie en komt daarmee tot een ander oordeel dan de voorzieningenrechter. Dat oordeel geldt niet ten aanzien van de beëindiging van de bankrelatie met de dga van Insight.
Uitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2020:2937
Rekening geopend
Op 30 november 2016 opende Insight Rabobank een bankrekening. De dga van het bedrijf meldde toen aan Rabobank dat Insight (uitsluitend) actief was in de handel in gereviseerde turbo-charges voor motorvoertuigen. De verwachte jaaromzet zou € 300.000 zijn. Zelf opende hij ook een privérekening. Na opening werd de bankrekening van Insight voor het eerst gebruikt per maart 2017. Korte tijd later (ultimo juni 2017) bedroeg de omzet die over de bankrekening liep meer dan een miljoen euro. Rabobank ontdekte dat toen de dga in juni 2017 een (zakelijke) creditcard aanvroeg. De bank startte daarop een onderzoek.
Bankrelatie opgezegd
Op 18 juli 2018 zegde Rabobank de bankrelatie met Insight en de dga op met ingang van 15 september 2018 op grond van een vertrouwensbreuk “vanwege de inconsistenties en het niet correct en tijdig informeren”. In de correspondentie die daarop volgde wees de bank er onder andere op dat het bedrijf de bank niet had ingelicht over de wijziging van de handel die het bedrijf voerde. Ook schreef de bank: “Op basis van risicoanalyses en voortschrijdend inzicht heeft Rabobank de internationale groothandel in grote hoeveelheden kleine, kostbare elektronica, als een hoger risico benoemd. Met name de grote, snelle, intercontinentale geldstromen met minimale marges en daarnaast transacties die gesloten worden via platforms waarbij partijen elkaar niet kennen, maken de risico’s voor de bank aanzienlijk hoger dan gemiddeld.”
Argumenten voor opzegging
Daarom vroeg Rabobank Insight met een beroep op de Wwft om het verdienmodel toe te lichten. Daarin slaagde Insight volgens Rabobank onvoldoende, waarop het de beide rekeningen blokkeerde en aankondigde deze per 1 mei 2019 definitief te beëindigen. Dat was volgens de bank op grond van: ‘zowel (a) een vertrouwensbreuk omdat Rabobank in 2017 niet correct en tijdig is geïnformeerd over de wijziging van de handel die Insight dreef en de daarmee te behalen omzet, als (b) haar zorgen omdat zich bij Insight ontwikkelingen voordoen die bedrijfseconomisch volgens Rabobank niet kunnen en waarvoor Insight c.s. geen goede verklaring heeft gegeven zodat Rabobank het risico niet kon uitsluiten dat Insight c.s. betrokken was bij criminele gedragingen. Zo was uit het niets – en zonder voorafgaande investering – een omzetgroei te zien op de bankrekening van Insight van € 0 naar € 1.300.000 in de (korte) periode van 31 maart 2017 tot en met juni 2017 en was tot en met juli 2018 al € 11.000.000 over deze rekening gelopen, hoewel Insight slechts één werknemer heeft ( [geïntimeerde sub 2] ) die – naar eigen zeggen – zowel de bestellingen plaatst en aanneemt, als de kleine elektronica zoals telefoons, USB-sticks en geheugenkaarten in ontvangst neemt en deze goederen in beginsel niet per post maar persoonlijk per auto in Nederland aflevert. Alarmerend vond Rabobank ook dat de bedragen die binnenkwamen kort daarna werden doorgeboekt en dat het steeds om (tien)duizenden euro’s per betaling ging, waarbij ook een (zeer) groot aantal spoedoverboekingen plaatsvond.’
Herstel bankrelatie gevorderd
Bij het Hof vorderde Insight om Rabobank te veroordelen de bankrelatie voort te zetten. In de uitspraak bespreekt het hof eerst de rechtmatigheid van de opzegging van de bankrelatie met Insight. Daarbij stelt het hof voorop dat Insight erkent dat zij een informatieverplichting jegens Rabobank heeft. Die verplichting is verankerd in de contractuele rechtsverhouding van partijen. Zo staat in art. 2 lid 2 ABV: “U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf.” Art. 3 lid 1 ABV sluit daarop aan.
Gegevens over verdienmodel
Insight weigert de rapportages te verstrekken die Rabobank bij brief van 15 november 2018 van haar eiste. Deze informatie betrof derden, te weten afnemers, leveranciers en financiers van Insight. In het midden kan blijven of deze weigering van Insight gegrond was, spreekt het hof uit. Vast staat immers dat Rabobank daarnaast – en bij herhaling – om gegevens heeft gevraagd die (i) het verdienmodel van Insight zelf betreffen, alsmede (ii) het betalingsverkeer op haar bankrekening en (iii) de in- en verkoop van haar producten. Aan dat verzoek moest Insight in ieder geval voldoen omdat Rabobank die gegevens nodig had om de risico’s van misbruik te beoordelen nadat Rabobank ermee bekend was geworden dat Insight, anders dan in 2016 meegedeeld, haar geld niet verdiende met de handel in auto-onderdelen en op haar bankrekening een spectaculaire omzetontwikkeling te zien was. Insight heeft ook die gegevens echter niet, althans niet naar behoren verstrekt. Vragen van Rabobank heeft Insight slechts ontwijkend beantwoord door in algemeenheden te blijven steken, die erop neerkomen dat Insight wordt betaald door haar afnemers en betaalt aan haar leveranciers, en – voornamelijk door inkoop en verkoop van mobiele telefoons, zoals iPhones – veel omzet draait tegen een kleine marge, maar toch winst kan maken door een lage overhead.
Zorgen niet weggenomen door bijvoorbeeld accountantsverklaring
Daar komt volgens het hof bij dat niet is gebleken dat Insight over gegevens beschikt die de zorgen van Rabobank kunnen wegnemen. WhatsApp-gesprekken waaruit volgens Insight de bestellingen van de kleine elektronica blijken zijn niet overgelegd, evenmin als verklaringen van haar afnemers en leveranciers of andere bewijsmiddelen, zoals een verklaring of toelichting van haar boekhouder of van een accountant, die een plausibele verklaring (kunnen) geven voor de ontwikkelingen die zich bij Insight hebben voorgedaan. Insight schrijft in haar brief van juli 2018 ‘alle facturen’ aan Rabobank te hebben overgelegd, maar daarvan is in dit geding niets gebleken, constateert het hof. Insight c.s. heeft volstaan met verwijzing naar screenshots van de websites van twee (gestelde) afnemers en het overleggen van enkele in- en verkoopfacturen, enkele verzendbewijzen van transporten per post en enkele VAT Information Exchange System-checks.
Uit de door Insight verstrekte informatie en documentatie kan hooguit worden afgeleid dat er (enige) bedrijfsactiviteiten waren bij Insight en dat er afnemers waren met btw-nummers. Dat daadwerkelijk handel werd gedreven in een volume dat correspondeert met de betaalstromen die op de bankrekening van Insight zichtbaar waren, is ook naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Concreet bewijs criminele gedragingen niet noodzakelijk
Anders dan Insight c.s. meent, is voor een rechtmatige opzegging niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat Insight betrokken is bij criminele gedragingen, spreekt het hof uit. Rabobank heeft geen formele opsporingsbevoegdheden en is bij haar cliëntenonderzoek onweersproken aangewezen op haar kennis van transacties, antwoorden die zij van haar cliënten krijgt en informatie die zij uit openbare bronnen kan halen. Insight heeft Rabobank in dit geval onvoldoende in staat gesteld grip te krijgen op haar verdienmodel. Rabobank kan daardoor niet voldoen aan de op haar rustende verplichtingen die voortvloeien uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Ook is Rabobank niet in staat de verdere (reputatie)risico’s te beoordelen die zij loopt bij voortzetting van de bankrelatie met Insight. Gelet hierop is het belang van Rabobank bij opzegging voldoende zwaarwegend in verhouding tot het belang van Insight bij voortzetting van de relatie.
Vragen over verdienmodel proportioneel
Anders dan Insight meent, doet hieraan niet af dat het ‘slechts’ om een bankrekening gaat waarop uitsluitend (elektronisch) betalingsverkeer plaatsvindt, dat geen sprake is van een kredietrelatie met Insight en dat Insight bij herhaling kenbaar heeft gemaakt aan redelijke en proportionele informatieverzoeken van Rabobank te zullen voldoen. De vragen die het verdienmodel van Insight betroffen, voldeden aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en waren ook voor een betaalrekening redelijk. Het komt voor risico van Insight dat zij die vragen niet of niet adequaat heeft beantwoord. Voor Insight moet duidelijk zijn geweest dat van haar informatie en documentatie werd verlangd die een plausibele, consistente en onderbouwde verklaring gaf voor de, zeker gezien de omstandigheid dat zij geen enkele ervaring had met de handel in elektronica, snelle en exorbitante groei van haar bedrijf waardoor tot 15 maart 2019 uiteindelijk ruim 26 miljoen euro over haar bankrekening was gelopen. Die openheid van zaken heeft Insight niet gegeven.
Belang bij hebben bankrekening
Insight wijst op haar belang bij het hebben van een bankrekening en vreest dat het gevolg van opzegging door Rabobank zal zijn dat zij wordt opgenomen in het Externe Verwijzingsregister, alsmede dat dit een opmars zal zijn naar algehele uitsluiting van Insight van deelname aan het girale betalingsverkeer. Ook echter als Insight door de opzegging in een onomkeerbare en (financieel) uitzichtloze situatie zou belanden, is dat een gevolg van haar eigen handelen in strijd met de informatieverplichting waardoor haar belang dient te wijken voor het belang van Rabobank bij opzegging van de bankrelatie, oordeelt het hof. Bovendien heeft Insight nog een zakelijke bankrekening bij ING. Als ING gebruikmaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging, moet de rechtsgeldigheid van die opzegging (eveneens) worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in rov. 3.5 weergegeven maatstaf met inachtneming van de door Insight enerzijds en ING anderzijds te stellen belangen. Het hof kan daarop niet vooruitlopen.
Onderzoek verricht
Andere feiten of omstandigheden die tot een succesvol beroep van Insight op art. 6:248 lid 2 BW of art. 3:13 BW kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken. Het hof heeft hierbij tevens meegewogen dat Rabobank – overeenkomstig de zorgplicht – onderzoek heeft verricht alvorens kenbaar te maken de bankrelatie met Insight te willen beëindigen, de beëindigingsdatum vervolgens een paar keer heeft verschoven om Insight de mogelijkheid te bieden openheid van zaken te geven, en ter zitting van het hof heeft toegezegd na het wijzen van dit arrest (nog) een opzegtermijn van drie maanden in acht te zullen nemen. Ook wat betreft de wijze van opzeggen heeft Rabobank daarmee aan haar zorgplicht voldaan.
Gelet op het voorgaande acht het hof voldoende aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat Rabobank rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging van de relatie met Insight. Het hof komt daarmee tot een ander oordeel dan de voorzieningenrechter. Het bestreden vonnis kan in zoverre niet in stand blijven.
Geef een reactie