
Een boekhouder deed de administratie voor een vriend. Die betaalde onregelmatig, soms contant en minstens een keer, naar eigen zeggen, ook door drugs te leveren. Toen de vriendschap bekoelde schakelde de boekhouder een deurwaarder in om betaald te krijgen.
De vriendschap hield stand van 2015 tot 2019. De boekhouder verzorgde onder meer de aangifte omzetbelasting. In december 2019 stuurde de boekhouder een deurwaarder langs bij zijn voormalige makker. Die kwam ruim 7.500 euro aan achterstallige betalingen innen. Diezelfde dag deed de boekhouder aangifte bij de politie wegens bedreiging door zijn voormalige vriend. De kantonrechter stelde in augustus 2020 dat de boekhouder recht had op het geëiste bedrag.
Door elkaar
De tegenpartij ging in hoger beroep. De ondernemer claimde dat hij niet had betaald omdat hij dacht dat het om vriendendiensten ging. Het Hof ging aan die stelling voorbij, omdat deze niet in de procestukken was opgenomen en zich ook niet verdraagt met het gegeven dat de boekhouder voor de werkzaamheden in contanten (en eenmaal met drugs, zo beweert de ondernemer) is betaald. De grief dat de boekhouder facturen had gestuurd voor werk dat hij niet gedaan had, slaagde evenmin. ‘U haalt omzetbelasting en inkomstenbelasting door elkaar’, aldus het Hof. Voor zijn inkomstenbelasting had de ondernemer iemand anders.
Niet zo duidelijk
Vervolgens kwam de voormalige vriend met de stelling dat hij het geclaimde bedrag in contanten had betaald. Het Hof stelde dat de bewijslast daarvoor niet bij de boekhouder maar bij hemzelf lag. Desondanks kon de financiële man aantonen – met een overzicht dat volgens het Hof niet in duidelijkheid uitmuntte – wanneer er contante betalingen waren gedaan en voor welke bedragen. ‘Ik heb ook betaald door drugs te geven’ probeerde de ondernemer nog. Ook hier kon het Hof niets mee. De boekhouder ontkende dit namelijk en het eventuele bewijs van de levering moet als letterlijk verdampt worden beschouwd.
Handelsrente
Hiermee bleef het vonnis van de kantonrechter staan. Voor de fijnproevers viel er nog iets te leren over het verschil tussen wettelijke rente en handelsrente. Administratieve en boekhoudkundige werkzaamheden kunnen als een handelstransactie (zoals bedoeld in artikel 6:119a BW) worden aangemerkt, zodat daarover in beginsel ook de wettelijke handelsrente toewijsbaar zou zijn. De boekhouder had evenwel op zijn (niet in duidelijkheid uitmuntende) overzicht aangegeven dat hij contante betalingen tot zeker € 200,- had toegerekend aan andere schuldenposten omdat dat “makkelijker’’ zou zijn. Die andere schuldenposten hadden echter geen betrekking op handelstransacties. Het Hof stelde dat de boekhouder niet zomaar, in afwijking van de imputatieregels van artikel 6:43 BW, een betaling aan een andere schuld had mogen toerekenen omdat dit voor hem gemakkelijker was. Hierdoor was een te hoge rentevordering gecreëerd. Het hof verlaagde daarom het bedrag waarover de wettelijke handelsrente verschuldigd was met tweehonderd euro.
Lees hier de uitspraak.
Geef een antwoord