
Een werkgever heeft recht heeft op een LKV oudere werknemer, ook al is de onderneming van een eenmanszaak overgegaan op een vof. Dat heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld. Bij de overgang van onderneming zijn alle uit de arbeidsovereenkomst met de werknemer voortvloeiende rechten en verplichtingen ook overgegaan op de vof.
Bij een eenmanszaak, een edelsmid, treedt per 1 maart 2018 een werknemer, geboren in 1957, in dienst. Tot die datum had deze vrouw een uitkering krachtens de Werkloosheidwet. Met dagtekening 26 april 2018 is ten name van de werknemer een doelgroepverklaring op grond van artikel 2.3 van de Wtl afgegeven. De werkgever is op 7 mei 2018 in het handelsregister ingeschreven met als vennoten de edelsmid en zijn echtgenote. Daarbij is vermeld dat de werkgever per 1 januari 2018 de edelsmederij voortzet.
Recht op LKV oudere werknemer?
In geschil is of de werkgever voor de werknemer recht heeft op een loonkostenvoordeel oudere werknemer (LKV) als bedoeld in artikel 2.2 van de Wtl.
Artikel 2.2, eerste lid, van de Wtl (tekst 2018) luidt:
“Een werkgever die een verzoek als bedoeld in artikel 2.1 heeft gedaan, heeft recht op een loonkostenvoordeel oudere werknemer indien bij deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is die:
a. in de kalendermaand voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking:
1°. recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, (…); of
2°. recht had op arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
b. op het moment van aanvang van de dienstbetrekking 56 jaar of ouder was;
c. niet op enig moment in de periode van zes maanden voorafgaand aan de datum van indiensttreding bij deze werkgever in dienstbetrekking is geweest; en
d. een geldige doelgroepverklaring als bedoeld in artikel 2.3 aan de werkgever heeft verstrekt.”
Niet in geschil is dat is voldaan aan de voorwaarden vermeld onder b en c.
Indiensttreding of herplaatsing
De inspecteur betwist dat is voldaan aan de voorwaarde onder a. Hij stelt dat de dienstbetrekking tussen de werkgever en de werknemer aanving op 7 mei 2018. In de kalendermaand daaraan voorafgaand had de werknemer geen van de onder 1° en 2° vermelde rechten. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het aldus verwoord dat sprake moet zijn van een indiensttreding of een herplaatsing om in aanmerking te komen voor een loonkostenvoordeel.
Overgang onderneming
Volgens het hof is, gelijk de inspecteur heeft betoogd, in mei 2018 de onderneming van de eenmanszaak overgegaan op (de gezamenlijke vennoten van) de werkgever. Dan vloeit uit artikel 7:663 van het BW voort dat alle uit de arbeidsovereenkomst met de werknemer voortvloeiende rechten en verplichtingen voor de edelsmid overgaan op (de gezamenlijke vennoten van) de werkgever. De dienstbetrekking blijft bestaan, zij het dat de werkgever wordt vervangen.
Dienstbetrekking start 1 maart 2018
Deze dienstbetrekking ving aan op 1 maart 2018 en in de daaraan voorafgaande kalendermaand had de werknemer recht op een werkloosheidsuitkering. Aan de voorwaarde a wordt voldaan. Daaraan doet niet af dat het recht van de werkgever op loonkostenvoordeel niet voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer, maar uit een beschikking van de inspecteur waarbij dat recht is vastgesteld, zodat dit recht als zodanig niet valt binnen het bereik van artikel 7:663 BW.
Evenmin doet daaraan af dat voor de Wtl onder werkgever wordt verstaan de inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 en dat als gevolg van de overgang van de onderneming op de werkgever de inhoudingsplichtige (en daarmee de werkgever) is gewijzigd. Het een noch het ander maakt dat van een ander (later) aanvangsmoment van de dienstbetrekking moet worden uitgegaan.
Doelgroepverklaring niet geldig?
De inspecteur betwist ook dat is voldaan aan de voorwaarde onder d. Doordat de doelgroepverklaring is aangevraagd en verkregen door een andere inhoudingsplichtige dan de werkgever voldoet de doelgroepverklaring niet aan de eis van geldigheid en daarmee voldoet de werkgever niet aan de voorwaarde voor het recht op een loonkostenvoordeel, aldus de Inspecteur.
Artikel 2.3 van de Wtl bepaalt dat de doelgroepverklaring op diens verzoek wordt verstrekt aan de werknemer. Het uitgangspunt van de inspecteur dat de doelgroepverklaring door een inhoudingsplichtige zou zijn aangevraagd en verkregen is daarom onjuist.
Niet alleen voor oorspronkelijke werkgever
De doelgroepverklaring is niet beperkt in die zin dat deze – ook na overgang van een onderneming – alleen gelding zou hebben voor de oorspronkelijke werkgever/inhoudingsplichtige. Dat is niet anders als in de doelgroepverklaring de naam van die oorspronkelijke werkgever/inhoudingsplichtige zou zijn vermeld. Op grond van artikel 2.2, aanhef en onderdeel d, van de Wtl moet de werknemer de doelgroepverklaring aan de werkgever verstrekken. Niet vereist is dat het UWV deze verklaring aan of op naam van de werkgever verstrekt. Aan voorwaarde d is daarom ook voldaan.
Conclusie is dat de werkgever recht heeft op een loonkostenvoordeel oudere werknemer. Tussen partijen is niet in geschil dat het loonkostenvoordeel voor de maanden mei tot en met december € 3.392 (1.112 uren à € 3,05) bedraagt. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak van de inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- wijzigt de beschikking Wtl in de zin dat een loonkostenvoordeel oudere werknemer van € 3.392 wordt toegekend;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.405; en
- gelast dat de inspecteur aan de edelsmid het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 354 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 541 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 24 mei 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4251
Geef een reactie