De RVO mag een groep startende ondernemers geen subsidie op grond van de TVL Q4 2020 weigeren, omdat zij geen omzet hebben gemaakt vóór 15 maart 2020 (de referentieperiode). In de TVL ontbreekt ten onrechte een voorziening om voor deze ondernemers een andere referentieperiode te hanteren, zoals die wel is ingevoerd vanaf Q1 van 2021. Dat oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in een procedure die een startende ondernemer aanspande tegen de afwijzing van haar subsidieaanvraag.
Referentieperiode
De RVO wees deze aanvraag af omdat de ondernemer geen omzet maakte in Q1 van 2020. Deze starter schreef haar onderneming in december 2019 in het handelsregister in, maar de in maart geplande opening van haar nieuwe hotel kon niet doorgaan vanwege de coronamaatregelen. Zij wil dat Q3 van 2020 als referentieperiode wordt gehanteerd.
Minister: geen ruimte voor maatwerk
Volgens de minister is het een bewuste keuze geweest om in de TVL pas vanaf Q1 van 2021 te voorzien in een oplossing: eerder was er geen ruimte voor maatwerk in verband met gebrek aan capaciteit in de uitvoering. Het CBb gaat hier niet in mee. Het nadelige gevolg dat het voortbestaan van een onderneming bij gebrek aan subsidie mogelijk in gevaar komt staat voor Q4 van 2020 niet meer in verhouding tot het uitvoeringsbelang van de minister. De TVL is op dit punt in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
De RVO moet nu binnen vier weken opnieuw beslissen op de aanvraag. Het ligt voor de hand Q3 van 2020 als referentieperiode te gebruiken.
Geef een reactie