Een kantoor in boekhouding en financiële diensten dat via een activa- en passivatransactie de activiteiten van een branchegenoot overnam, moet van de rechter de volledige overnamesom betalen. Die werd betwist omdat er tot verrassing van de koper nog een forse hoeveelheid onderhanden werk bleek te zijn, die via abonnementsfacturen al betaald was.
Een bedrijf dat actief is in boekhouding en financiële dienstverlening draagt eind 2020 activa en passiva over aan een koper. Die neemt onder meer het klantenbestand, de handelsnaam, het onderhanden werk, het gebruiksrecht van lopende softwarecontracten tot 1 maart 2021 en alle rechten op merken en licenties over. Er is een koopsom van minimaal € 112.500 en maximaal € 150.000 overeengekomen, die in drie termijnen over 2021 wordt uitgesmeerd, waarbij de derde termijn afhankelijk is van de in 2021 behaalde omzet.
Maar bij de tweede termijnbetaling gaat het mis: die wordt niet betaald en bovendien laat de koper een aantal facturen voor automatiseringskosten van in totaal € 6.291,14 voor wat ze zijn. In september 2021 laat de verkopende partij beslag leggen; twee maanden later volgt alsnog betaling. De derde termijn is echter nog niet betaald.
Negatief onderhanden werk
Voor de rechter betoogt de koper nog een kleine twee ton te vorderen te hebben omdat de verkoper verkeerde informatie heeft gegeven over de de omvang van het onderhanden werk: die is veel groter dan waar de koper naar eigen zeggen rekening mee hoefde te houden. Daarom is er sprake van non-conformiteit, wanprestatie en onrechtmatige daad en bovendien sprake van dwaling.
Het blijkt te gaan om zogeheten negatief onderhanden werk: werk dat al is gedaan, maar waar al wel voor is betaald. Dat houdt verband met de abonnementsformule die de verkopende partij hanteerde. Volgens de koper zou er een bedrag van € 6.000 tot € 8.000 aan onderhanden werk worden overgenomen, maar in werkelijkheid is de omvang van het onderhanden werk dus vele malen groter: € 196.425 per 31 januari 2022. De verkoper stelt nooit gezegd te hebben dat het maar om enkele klanten ging.
Moest de verkopende partij de omvang melden?
De rechter oordeelt dat de koper de omvang van het nog te verrichten werk heeft afgeleid uit mondelinge informatie en dat het standpunt onvoldoende is onderbouwd. De vervolgvraag is of de verkoper heeft verzwegen dat er nog een aanzienlijke werkvoorraad lag waarvoor klanten al hadden betaald, zoals de koper stelt. De verkoper bestrijdt dat: het ging om 35% over 2019 en in een bijlage bij de koopovereenkomst staat ook vermeld wat de omvang van het onderhanden werk was. De koper wist dat er een abonnementssysteem werd gehanteerd en dan is het vanzelfsprekend dat er nog werk ligt waarvoor al is betaald. Van invloed op de koopsom is dat niet, want die wordt bepaald door de cashflow, aldus de verkopende partij.
De verkoper heeft de mededelingsplicht niet geschonden, zo oordeelt de rechter. Die kon namelijk niet weten dat de omvang van het onderhanden werk voor de koper een belangrijk punt was. ‘Nergens blijkt uit dat [de koper] haar gedachten over de relevantie van de omvang van het onderhanden werk met [de verkoper] heeft gedeeld. [De verkoper] had dit naar het oordeel van de rechtbank ook niet uit eigen beweging hoeven bedenken omdat [de koper] voldoende heeft onderbouwd dat zij is uitgegaan van een heel ander uitgangspunt.’ En de koper heeft niet genoeg bestreden dat de verkopende partij van de cashflow mag uitgaan bij het bepalen van de koopsom.
Boekenonderzoek te vluchtig
Ten tweede gaat de rechtbank mee in het argument van de verkoper dat de omvang van de onderhanden werk gebruikelijk is voor een dergelijke onderneming. Dat de koopsom lager zou zijn uitgevallen als de omvang van het onderhanden werk bekend was geweest, wil nog niet zeggen dat die omvang ongebruikelijk zou zijn. Bovendien heeft de koper een boekenonderzoek gedaan, zodat de verkoper ervan mocht uitgaan dat de partij voldoende op de hoogte was. ‘Dat de omvang van het onderhanden werk niet in het informatiememorandum of in de jaarrekening was opgenomen, maakt dit niet anders. [De verkoper] heeft terecht aangevoerd dat het informatiememorandum algemene informatie geeft over de onderneming en dat in de scope van het memorandum staat dat er relevante informatie voor de koper kan ontbreken. [De koper] mocht er dus niet van uitgaan dat het ontbreken van informatie over het onderhanden werk betekende dat de omvang van het onderhanden werk beperkt was.’ De rechter voegt daar nog aan toe dat het boekenonderzoek zeer beperkt is geweest: bij een uitgebreider onderzoek had de koper de hoeveelheid onderhanden werk wellicht wel kunnen achterhalen.
Volle pond betalen
De koper moet tot slot ook de maximale derde termijn van € 75.000 betalen. In de overeenkomst is weliswaar opgenomen dat het bedrag met € 2.500 omlaag gaat per procent omzetdaling boven de 20%, maar de omzet is in 2021 met precies 20,8% afgenomen. Dat is dus minder dan een procent extra: de koper moet het volle pond betalen. Dat de omzet nog eens moet worden vermeerderd met de NOW-subsidie die is ontvangen, vindt de rechter overigens niet.
Rechtbank Lelystad, 1 juni 2022, gepubliceerd 24 november 2022
Geef een reactie