Een boekhouder verzorgde al sinds de jaren tachtig de boekhouding van een vof waarmee een café werd geëxploiteerd en de IB-aangiften van de twee vennoten. De openstaande facturen voor dat werk liepen in de loop van de tijd echter flink op, tot een bedrag van € 122.421,96.
De ene vennoot overleed in april 2020, maar de andere vennoot kwam onlangs bij de rechtbank Overijssel tegenover het kantoor te staan. De boekhouder vorderde betaling van het bedrag van de openstaande facturen, de voormalige cafébaas op zijn beurt vorderde betaling van € 256.500,00 van de inmiddels gepensioneerde boekhouder op grond van wanprestatie. Volgens de rechtbank is er echter van wanprestatie of onrechtmatig handelen aan de zijde van de boekhouder geen sprake. De verjaring van de vordering met betrekking tot de openstaande facturen is daarentegen gestuit, waardoor de voormalige cafébaas alsnog moet afrekenen.
Eind 1973/begin 1974 richtten de twee een vof op waarmee ze een café exploiteerden. Vanaf medio 2014 hield de vof zich nog vooral bezig met het beheer en de verhuur van onroerend goed (horecapanden). Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw tot en met juni 2020 verzorgde de boekhouder de boekhouding van de vof en de IB-aangiften van haar vennoten, eerst vanuit zijn administratie- en belastingadvieskantoor en na zijn pensionering in 2010 als zzp-er. Daartoe had de boekhouder altijd uitsluitend contact met de inmiddels overleden vennoot. Op 31 mei 1990 verleende de andere vennoot voor zich in privé en in zijn hoedanigheid van beherend vennoot van de vof een algehele volmacht aan de inmiddels overleden vennoot.
Rechtszaak
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de boekhouder de werkzaamheden, zowel wat betreft de aard als de omvang daarvan, heeft verricht waarop de gewraakte facturen zien. De juistheid van de daarop vermelde bedragen staat niet ter discussie. De voormalige cafébaas is als medevennoot van de vof daarom in beginsel (hoofdelijk) aansprakelijk voor de betaling daarvan.
Verjaring?
Als meest verstrekkend verweer beroept de voormalige cafébaas zich op verjaring voor wat betreft de facturen van de boekhouder die betrekking hebben op de boekjaren 2011 t/m 2015.
De boekhouder betoogt primair dat de verjaring is gestuit doordat de inmiddels overleden vennoot de vordering namens de vof en de andere vennoot heeft erkend. Daarbij beroept hij zich op artikel 3:318 BW. Volgens de boekhouder heeft hij op verzoek van de overleden vennoot vanaf 2011 de vof – vanwege de kredietcrisis waardoor de vof door de bank onder bijzonder kredietbeheer is geplaatst – uitstel van betaling van de facturen verleend en gebeurde dit jaarlijks tijdens de bespreking van de concept jaarstukken. De boekhouder stelt dat hij met de inmiddels overleden vennoot heeft afgesproken dat de facturen betaald zouden worden op het moment dat er gelden vrijkwamen uit de verkoop van onroerende zaken door de vof en was die vennoot op basis van de volmacht van de andere vennoot gemachtigd de vof en de vennoten hiertoe te verbinden. Subsidiair stelt de boekhouder zich op het standpunt dat de door hem opgestelde jaaroverzichten van de openstaande facturen schriftelijke aanmaningen of mededelingen als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW zijn waardoor hij vanaf eind 2014 ieder jaar de verjaring (tijdig) heeft gestuit. De voormalige cafébaas betwist zowel het een als het ander.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de vordering van de boekhouder, voor zover die ziet op werkzaamheden ten aanzien van de boekjaren 2011 t/m 2015, verjaard zou zijn, indien de verjaring niet tijdig zou zijn gestuit. De discussie op dit punt gaat dus om de vraag of tijdig sprake is geweest van een stuitingshandeling. De rechtbank overweegt dat op de boekhouder de stelplicht en, bij voldoende betwisting, bewijslast rust ten aanzien van de stelling dat de verjaring door middel van (uitdrukkelijke of stilzwijgende) erkenning van de vordering door de schuldenaar is gestuit. De boekhouder is hierin niet geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit niets blijkt dat de overleden vennoot met zoveel woorden heeft erkend dat de vof het gevorderde schuldig is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor genoemde jaaroverzichten niet als een schriftelijke aanmaning kunnen worden aangemerkt. Zo ontbreekt daarin een termijn waarbinnen de vof moet betalen. Daarentegen kunnen de jaaroverzichten, gelet op de formulering en opzet daarvan en de context waarin deze zijn verstrekt, wel als een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW worden gezien. Naar het oordeel van de rechtbank houden de jaaroverzichten een voldoende duidelijke waarschuwing aan de inmiddels overleden vennoot in (“Bijgaand een overzicht van de nog aan mij verschuldigde nota’s en rente”) dat hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, ermee rekening moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de boekhouder ingestelde vordering behoorlijk kan verweren. Hoewel alle jaaroverzichten alleen aan de inmiddels overleden vennoot zijn gericht, zijn deze wel aan het postbusnummer van de vof geadresseerd. De boekhouder heeft met een e-mail van de dochter van de overleden vennoot van 8 september 2022 voldoende onderbouwd dat hij de jaaroverzichten aan de overleden vennoot als vertegenwoordiger van de vof en de andere vennoot heeft verstuurd en dat deze door hem zijn ontvangen. In dit e-mailbericht bevestigt de dochter van de overleden vennoot dat zij samen met de partner van de andere vennoot, kort na het overlijden van haar vader (in april 2020) het kantoor van de vof heeft opgeruimd, dat zij daarbij de jaaroverzichten zijn tegengekomen en dat zij hiervan kopieën hebben gemaakt die de partner van de nog levende vennoot heeft meegenomen. Die vennoot heeft dit onvoldoende weersproken. Het voorgaande leidt ertoe dat moet worden aangenomen dat de vof de jaaroverzichten heeft ontvangen, en daarmee sprake is van een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW waardoor de verjaring is gestuit. Als gevolg daarvan faalt het verjaringsverweer van de voormalige cafébaas.
Wanprestatie boekhouder?
De voormalige cafébaas stelt dat de boekhouder tegenover hem als medevennoot van de vof toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiende uit de tussen de vof en de boekhouder gesloten overeenkomst van opdracht, althans dat de boekhouder jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Meer concreet stelt de vastgoed- en horecaondernemer dat de boekhouder de op hem rustende onderzoeks-, informatie-, waarschuwings- en vergewisplicht heeft geschonden. Daartoe voert hij aan dat de boekhouder nimmer contact met hem heeft opgenomen over de aan de andere vennoot jaarlijks toegekende arbeidsvergoeding die onevenredig was en waardoor hij een forse schuld aan die vennoot heeft opgebouwd. De vennoot stelt dat de boekhouder hem hierover had moeten informeren en/of waarschuwen. Door dit na te laten heeft hij niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant verwacht had mogen worden. Volgens de vennoot heeft de boekhouder zijn zorgplicht geschonden. De boekhouder heeft dit weersproken.
De rechtbank is van oordeel dat de boekhouder voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat zijn opdracht enkel bestond uit (1) het op- en samenstellen van de jaarstukken van de vof (in het bijzonder de jaarrekeningen van de verschillende horecabedrijven van de vof), (2) de IB-aangiften van de vennoten en (3) het tijdig indienen van de goedgekeurde jaarstukken. De vennoot heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat de opdracht van de boekhouder ruimer was dan hiervoor is omschreven.
Voorts staat vast dat de vennoot reeds in 1990 een algehele volmacht aan de andere vennoot heeft verstrekt op basis waarvan die andere vennoot onder meer gemachtigd was om namens hem, zowel in privé als in zijn hoedanigheid van beherend vennoot van de vof, “alle aangiften te ondertekenen, alle belastingen en heffingen te voldoen en alle bezwaar- en verzoekschriften, al dan niet op geschillen betrekking hebbende, in te dienen.” Niet in geschil is dat de boekhouder ieder jaar (tijdig) aan zijn opdracht heeft voldaan. De vrijwel onbeperkte volmacht die de vennoot aan de andere vennoot heeft verstrekt levert voor de boekhouder geen verplichting op om navraag te doen bij die vennoot en/of hem te informeren/waarschuwen voordat de hiervoor bedoelde jaarstukken worden goedgekeurd en ingediend. De vennoot liet zich immers ter zake door de andere vennoot volledig – dus zonder enige beperking – vertegenwoordigen, zodat de boekhouder kon volstaan met alleen de gevolmachtigde vennoot als gesprekspartner en als degene die hem informeerde en instrueerde. Kort gezegd: de boekhouder mocht op deze volmacht vertrouwen en op hem rustte tegenover de andere vennoot geen onderzoeks-, informatie-, waarschuwings- of vergewisplicht. Voor zover de vennoot betoogt dat de boekhouder zijn handelen niet op de volmacht heeft kunnen en mogen baseren, faalt dit betoog. Het had namelijk op de weg van de vennoot gelegen om de boekhouder aan te spreken en/of de volmacht in te trekken als hij van mening was dat de arbeidsvergoeding van de gevolmachtigde vennoot onevenredig is in verhouding tot de omvang van de door die vennoot verrichte werkzaamheden voor de vof. Die kwestie ziet immers op de rechtsverhouding tussen de gevolmachtigde en de andere vennoot waar de boekhouder als derde buiten staat. Dat de vennoot regelmatig, maar vergeefs, informatie heeft gevraagd aan de gevolmachtigde vennoot voor diens overlijden, zoals hij stelt, is niet gebleken.
De rechtbank concludeert dat niet is komen vast te staan dat de boekhouder jegens de vennoot wanprestatie heeft geleverd of onrechtmatig heeft gehandeld. Hieruit volgt dat de door de boekhouder gevorderde betaling van zijn openstaande facturen toewijsbaar is.
Geef een reactie