
De ritten van de werknemer met de auto van de zaak naar de personal trainer en naar een eetgelegenheid voor besprekingen met zijn vriendin kwalificeren niet als zakelijke ritten, oordeelt de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De rechtbank boog zich in de zaak over de vraag of een naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Daarbij beoordeelt de rechtbank of de werknemer heeft doen blijken dat in 2018 met de door zijn werkgever, ook voor privédoeleinden, ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometer privé is gereden.
Wat speelt er in deze zaak?
Partijen houdt onder andere verdeeld of de ritten naar de personal trainer en de ritten naar een eetgelegenheid zakelijke ritten zijn. Op die vraag spitst het geschil zich toe. Daarnaast beoordeelt de rechtbank de juistheid van de opgelegde verzuimboete.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Alleen vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete verminderd tot € 1.003. De naheffingsaanslag loonheffingen is daarom terecht opgelegd.
Werknemer: zakelijke ritten
De werknemer stelt dat genoegzaam is aangetoond dat niet meer dan 500 kilometer privé is gereden met de auto. De ritten naar de personal training en de ritten naar de eetgelegenheid zijn allen zakelijk.
De werknemer voert aan dat de trainingssessies bij zijn personal trainer van wezenlijk belang zijn om zijn werkzaamheden te kunnen blijven uitoefenen. De specifieke trainingen zijn noodzakelijk om zijn rugklachten, ontstaan na een skiongeluk, draagbaar te houden.
De personal trainer (en ook de golfinstructeur) zijn bovendien klanten van het bedrijf van de werknemer en tijdens de personal trainingen en golflessen worden steeds zakelijke gesprekken gevoerd.
De ritten naar de eetgelegenheid betroffen zakelijke besprekingen, zoals de werknemer stelt, met zijn vriendin en zijn stiefdochter. Ter onderbouwing heeft de werknemer verklaringen van de personal trainer, de golfinstructeur en van zijn stiefdochter, eigenaar van een dansschool, overgelegd.
Inspecteur: privéritten
De inspecteur stelt dat de werknemer het vereiste bewijs niet heeft geleverd. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. De door de werknemer overgelegde kilometerregistraties bevat omissies en van een aantal als zakelijk aangemerkte ritten overheerst het privédoel.
In zijn nader stuk van 6 februari 2023, beperkt de inspecteur zich, om doelmatigheidsredenen, tot de stelling dat de ritten naar de personal training en naar de eetgelegenheid als privéritten moeten worden aangemerkt. Met de daarmee gemoeide kilometers overschrijdt de werknemer de 500 km-grens.
Artikel 13bis Wet LB 1964
Artikel 13bis, eerste lid, letter a van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt dat als een auto ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld het voordeel wordt gesteld op tenminste 22% van de waarde van de auto als deze niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen (de bijtelling privégebruik).
Op grond van artikel 13bis, eerste lid, laatste volzin van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) wordt de auto in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt (tegenbewijsregeling). Als uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel op nihil gesteld (artikel 13bis, derde lid Wet LB).
Vermoeden van privégebruik
Niet in geschil is dat de auto aan de werknemer ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. Dat brengt mee dat sprake is van het wettelijk vermoeden van privégebruik. Dit vermoeden houdt stand tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. De bewijslast dat de auto in 2018 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden werd gebruikt, rust op de werknemer.
Rechtbank: meer dan 500 privékilometers
Volgens de rechtbank heeft de werknemer niet doen blijken dat hij de auto in het onderhavige jaar voor maximaal 500 kilometer in privé heeft gereden. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Niet in geschil is dat de werknemer (in ieder geval) 360 kilometer privé heeft gereden met de auto. De rechtbank stelt vast dat het aantal door de werknemer verreden privékilometers in 2018 ten minste 375 kilometer beloopt.
Geen zakelijke ritten
Volgens de rechtbank bepaalt het doel van een rit of deze zakelijk of privé is. De rechtbank acht door de werknemer niet bewezen dat de ritten naar de eetgelegenheid als zakelijke ritten moeten worden aangemerkt.
Relationele verhouding
De rechtbank komt tot dit oordeel mede gezien de relationele verhouding van de werknemer met zijn gesprekspartners tijdens deze ontmoetingen, namelijk de vriendin van de werknemer en haar dochter.
De verklaringen van de werknemer over deze ontmoetingen en de overgelegde verklaring leiden niet tot een ander oordeel. De 198 kilometer die het betreft moeten daarom volgens de rechtbank als privékilometers worden aangemerkt.
Privé-element overheersend
Ook de ritten naar de personal trainingssessies houden, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende direct verband met de dienstbetrekking. De rechtbank acht het privé-element van deze ritten overheersend. De inspecteur heeft verder onbetwist vastgesteld dat met deze ritten 598 kilometer is gemoeid.
Meer dan 500 km voor privédoeleinden
Bovengenoemde ritten zijn dus naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte als zakelijk ritten aangemerkt en belopen in totaal 796 (198 plus 598) kilometer. De werknemer heeft de auto dus in 2018 in elk geval voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt.
Nu is gebleken dat de grens van 500 kilometer is overschreden, behoeven de overige betwiste ritten geen verdere beoordeling.
Naheffingsaanslag terecht opgelegd
De werknemer beschikte over een verklaring geen privégebruik auto (artikel 13bis, zevende lid Wet LB). Nu de beroepsgrond niet slaagt is de naheffingsaanslag terecht aan de werknemer opgelegd (artikel 13bis, elfde lid Wet LB). Voor dat geval is het bedrag van de naheffing loonheffingen niet in geschil.
Verzuimboete
Aan de werknemer is een verzuimboete opgelegd in verband met het ten onrechte achterwege laten van de bijtelling privégebruik auto. De inspecteur heeft de boete gematigd tot 25% van de naheffingsaanslag, zijnde € 1.115.
De rechtbank overweegt dat, in tegenstelling tot hetgeen de werknemer stelt, bij het opleggen van een verzuimboete geen onderscheid wordt gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of ingeval sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht opgelegd. Omdat de loonheffingen over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2018 terecht zijn nageheven, staat vast dat de loonheffingen niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn zijn betaald. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van een pleitbaar standpunt is evenmin sprake. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzuimboete passend en geboden is.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2095
Geef een reactie